Omwonenden dienden een handhavingsverzoek in tegen een mestbassin van de buurman vanwege geuroverlast. Dit verzoek werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders. Omwonenden lieten het er niet bij zitten en stelden achtereenvolgens bezwaar en beroep in. De rechtbank oordeelde in beroep dat het College van burgemeester en wethouders omwonenden terecht niet als belanghebbende had aangemerkt, omdat zij op een afstand van meer dan 250 meter van het mestbassin wonen. Deze omwonenden zouden geen ‘gevolgen van enige betekenis’ ondervinden.
In hoger beroep betoogden de omwonenden dat zij weldegelijk belanghebbenden zijn omdat zij geuroverlast ondervinden, met name als het mestbassin net gevuld is en de wind in de richting van hun woningen staat.
De vraag die centraal staat is of deze omwonenden ‘gevolgen van enige betekenis’ ondervinden van het mestbassin.
Omdat het College van burgemeester en wethouders niet heeft weersproken dat appellanten ter plaatse van hun woningen de geur van het in gebruik zijnde mestbassin kunnen waarnemen, moet naar het oordeel van de Afdeling ervan worden uitgegaan dat appellanten belanghebbende zijn bij het besluit, tenzij geoordeeld moet worden dat ‘gevolgen van enige betekenis’ voor hen ontbreken. Nu (1) de geurhinder zich met name voordoet als het mestbassin net gevuld is en de wind in de richting van de betreffende woningen staat, (2) de geurhinder niet continue maar wel regelmatig plaatsvindt en (3) dat geur van mest doorgaans als penetrant wordt ervaren, bestaat geen grond voor het oordeel dat voor de betreffende omwonenden gevolgen van enige betekenis zouden ontbreken, aldus de Afdeling.
Dit betekent dat ook de op een afstand van meer dan 250 meter van het mestbassin wonende bezwaarmakers belanghebbende zijn bij het besluit. Ook aan deze omwonenden moet dus de mogelijkheid worden geboden om het besluit aan te vechten bij de bestuursrechter.
Bewoners en eigenaren van aangrenzende percelen worden altijd aangemerkt als belanghebbenden en kunnen een onwelgevallig besluit aanvechten. Voor bewoners en eigenaren van verder gelegen percelen is vereist dat zij ‘gevolgen van enige betekenis’ ondervinden. Wanneer dat het geval is, verschilt per situatie.
Een belangrijk voordeel is dat de Afdeling in deze uitspraak heeft geoordeeld dat de rechtzoekende niet telkens zelf hoeft aan te tonen dat hij belanghebbende is bij een besluit. Het is in de eerste plaats de taak van het bestuursorgaan om de kring van belanghebbenden vast te stellen en de (ambtshalve) taak van de bestuursrechter om te oordelen over de vraag wie belanghebbende zijn bij een besluit. Alleen als tijdens de procedure de vraag aan de orde is of ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken, kan en mag van de betrokkene worden verlangd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden, aldus de Afdeling in deze uitspraak.
Wilt u een besluit van de overheid aanvechten? Laat u dan eerst adviseren over de vraag of u belanghebbende bent in de procedure. Als dat niet het geval blijkt zoeken wij samen met u naar een oplossing, bijvoorbeeld door samen op te trekken met een ander (rechts)persoon die wél kan worden aangemerkt als belanghebbende.
Een uitgebreide bespreking van deze uitspraak van mijn hand zal verschijnen in het tijdschrift Rechtspraak Vastgoedrecht (RVR) van Wolters Kluwer.