Het is (in beginsel) toegestaan om een (telefoon)gesprek stiekem op te nemen, mits de persoon die het gesprek opneemt zelf deelneemt aan het gesprek of dit doet in opdracht van een deelnemer aan het gesprek. Is dat niet het geval dan is het heimelijk opnemen van een gesprek strafbaar (artikel 139a WvSr).
Onder bepaalde omstandigheden kan het echter ook voor een deelnemer aan het gesprek onrechtmatig zijn om het gesprek op te nemen. Gedacht moet worden aan een geluidsopname waarin wordt gesproken over gevoelige privézaken. Denk aan persoonlijke onderwerpen als gezondheid, geloofsovertuiging, seksuele geaardheid, etc. Het opnemen van een gesprek over dergelijke onderwerpen kan in strijd zijn met het recht op privacy van de gesprekspartner (artikel 10 Grondwet en artikel 10 EVRM).
Het is een misvatting dat een (heimelijk) opgenomen (telefoon)gesprek per definitie aangemerkt moet worden als onrechtmatig verkregen bewijs dat in een civiele procedure niet als bewijs mag worden gebruikt. Het civiele procesrecht kent de zogenaamde vrije bewijsleer. Deze leer houdt in dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt (artikel 152 Rv). Dit betekent dat een stiekem opgenomen gesprek (in beginsel) als bewijs kan dienen. Ook als deze opname onrechtmatig is. De waarheidsvinding en het belang van partijen om hun stellingen aan te kunnen tonen, staan in de civiele rechtspraak voorop. Een geluidsopname zal alleen niet worden toegelaten als bewijs wanneer sprake is van een rechtens ontoelaatbare inbreuk op de privacy van de persoon van wie de geluidsopname is gemaakt (HR 16 oktober 1987 - Driessen/Van Gelder). Een dergelijke inbreuk wordt niet snel aangenomen.
Het kan lonen een gesprek heimelijk op te nemen. Zo kan bijvoorbeeld belangrijk bewijs worden vergaard. Denk aan een mondelinge overeenkomst. Een mondelinge overeenkomst bindt partijen. Partijen kunnen in rechte een beroep doen op het bestaan ervan. Wordt de mondelinge overeenkomst echter in rechte (deels) betwist, dan dient het bestaan van de overeenkomst te worden bewezen. In het civiele procesrecht geldt dat degene die stelt, zijn stellingen moet bewijzen (artikel 150 Rv). In het geval van een mondelinge overeenkomst is dat een lastige opgave. De vraag is of een procespartij met enkel het horen van getuigen en/of het overleggen van schriftelijke (partij)verklaringen het bestaan van de overeenkomst kan bewijzen. Het gevaar bestaat immers dat er een welles-nietesdiscussie tussen partijen ontstaat. Een stiekem opgenomen (telefoon)gesprek waarin het bestaan van de overeenkomst - al dan niet achteraf - wordt bevestigd, kan uitkomst bieden in het geval van een latere betwisting.
Een opgenomen gesprek kan u voordeel brengen. Bedenk echter dat ook uw wederpartij gesprekken met u kan opnemen. Een smartphone is vaak binnen handbereik waardoor een geluidsopname eenvoudig en snel kan worden gemaakt. Het is belangrijk dat u zich hiervan bewust bent.
Mocht u vragen hebben over dit onderwerp, dan kunt u daarvoor uiteraard bij ons terecht. Wij voorzien u graag van advies.