Over belangrijke onderwerpen kan de Afdeling bestuursrechtspraak een staatsraad advocaat-generaal vragen om haar te adviseren. Met het nemen van een conclusie door de staatsraad advocaat-generaal wordt meer dan met de rechterlijke uitspraak bijgedragen aan de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Een belangrijk advies dus.
Ditmaal spitste de vraag zich toe op de rol van het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht. Kort en goed: Wanneer kunnen en mogen burgers en bedrijven vertrouwen op uitlatingen van overheidsorganen?
Hoewel de burger al snel denkt te kunnen afgaan op uitlatingen vanuit de overheid, zal vandaag de dag een beroep op het vertrouwensbeginsel weinig kans van slagen hebben.
Wil sprake zijn van gerechtvaardigd vertrouwen, dan moet volgens de hoogste Nederlandse bestuursrechter het volgende worden aangetoond. Er moet sprake zijn van:
Met name op het tweede vereiste loopt het vaak spaak. Een (telefoon)gesprek of overleg vindt meestal plaats met een ambtenaar, of - wanneer iemand geluk heeft - met een wethouder of burgemeester. Maar, alleen het bestuursorgaan is bevoegd. De kans dat de burger met de voltallige gemeenteraad of het volledige college van B&W aan tafel zit, is natuurlijk erg klein. Dit vereiste beperkt dus in belangrijke mate de toegang tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Met name nu een aanvrager in de praktijk niet te maken zal hebben met ‘het bestuursorgaan’, maar met de ambtenaren die een aanvraag in behandeling nemen.
Om deze reden wordt vaak niet toegekomen aan de beoordeling van het derde vereiste. Pas bij die stap wordt een afweging gemaakt tussen de belangen van de persoon aan wie de toezegging is gedaan, de belangen van derden (zoals omwonenden of concurrenten) en de belangen van de samenleving. Deze belangen komen in de huidige praktijk vaak niet aan bod.
Uit de conclusie van de A-G komt naar voren dat de meeste beroepen op het vertrouwensbeginsel stranden op de vraag of een toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon. Wattel stelt voor om als uitgangspunt te nemen ‘of de burger redelijkerwijs ervan uit mocht gaan dat de toezegging afkomstig was van een bevoegd persoon (en dat deze toezeggingen dus zou worden nagekomen).
Volgens de staatsraad advocaat-generaal zou in de rechtspraak makkelijker moeten worden aangenomen dat aan de eerste twee stappen is voldaan, en zou het zwaartepunt meer bij de belangenafweging moeten komen te liggen.
Ten eerste kan deze conclusie eraan bijdragen dat burgers en bedrijven eerder een geslaagd beroep kunnen doen op het vertrouwensbeginsel.
Ten tweede pleit Wattel voor een verplichting van het bestuursorgaan tot het toekennen van schadevergoeding in geval van handhaving bij onterecht gedane toezeggingen. Als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit advies overneemt, betekent dit dat iemand die heeft mogen vertrouwen op een toezegging schadevergoeding kan vorderen wanneer de overheid toch gaat handhaven. Ook een derde(betrokkene) die juist belang heeft bij handhavend optreden kan dan recht hebben op schadevergoeding wanneer de overheid afziet van handhaving.
Met name deze laatste verplichting zal naar onze mening een preventief karakter hebben. In die situatie wordt het bestuursorgaan namelijk zelf geconfronteerd met de gevolgen van een onterechte afwijzing van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het belang om extra zorgvuldig een beroep op het vertrouwensbeginsel te beoordelen, is daarmee gegeven. Wat ons betreft een goede zaak.
Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog? Neem dan contact op met een van onze specialisten op het gebied van het bestuursrecht.