Shutterstock 1034936167

Opdrachtgevers opgelet: zeg niet onbedoeld een aannemingsovereenkomst op

20 juni 2022

Een gefrustreerde e-mail, waarin de opdrachtgever zijn aannemer te kennen geeft dat hij niet meer terug hoeft te komen, komt de opdrachtgever duur te staan. Het Hof Den Haag is namelijk van oordeel dat deze e-mail kwalificeert als een opzegging van de aannemingsovereenkomst. Met alle gevolgen van dien voor de opdrachtgever.

Op grond van artikel 7:764 BW is een opdrachtgever te allen tijde gerechtigd om een aannemingsovereenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. Echter, kiest de opdrachtgever voor een opzegging, dan bepaalt artikel 7:764 lid 2 dat de opdrachtgever in dat geval de prijs voor het gehele werk verschuldigd is, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien. Het is vervolgens aan de opdrachtgever om de voornoemde besparingen aan te tonen. Voor opdrachtgevers is het dus oppassen geblazen als zij de term ‘opzegging’ in de mond nemen. Echter, ook zonder dat deze term letterlijk wordt gebruikt, kan onder omstandigheden uit de gedragingen en/of mededelingen van een opdrachtgever worden geconcludeerd dat hij de aannemingsovereenkomst heeft opgezegd. Een gefrustreerde e-mail van een opdrachtgever waarin hij de aannemer de toegang tot zijn woning ontzegt en tevens meldt dat de aannemer de sleutels van de woning moet retourneren, was voor het Hof Den Haag voldoende om te oordelen dat de opdrachtgever de aannemingsovereenkomst had opgezegd.

 

Onderliggende feiten

Opdrachtgever in deze zaak geeft een aannemer de opdracht om zijn woning te verbouwen. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden, verslechtert de relatie tussen partijen, omdat de opdrachtgever niet tevreden is met de door de aannemer uitgevoerde werkzaamheden. Ook ontstaat er onenigheid over een aantal meerwerkfacturen. Dit resulteert op enig moment in een verhitte discussie, waarna de aannemer de woning van de opdrachtgever verlaat.

Kort daarna stelt de aannemer per e-mail voor om op een redelijke manier afscheid van elkaar te nemen, waarbij de nog niet uitgevoerde posten in mindering zouden worden gebracht op de openstaande facturen. Ook stelt de aannemer voor om nog een aantal bouwtechnische onderdelen van de woning af te ronden, zodat de opdrachtgever de esthetische punten met een derde partij zou kunnen oppakken. Daaraan verbindt de aannemer wel de voorwaarde dat 50% van het reeds gefactureerde meerwerk door de opdrachtgever zou worden voldaan.

Hierop laat de opdrachtgever per e-mail weten dat hij niet akkoord gaat met het voorstel van de aannemer. In dezelfde e-mail meldt de opdrachtgever tevens dat de aannemer niet meer in zijn woning mag komen en dat hij de sleutels van zijn woning binnen 36 uur terug verwacht.

 

Procedure in eerste aanleg

Er ontstaat wederom een discussie. Partijen komen er samen niet uit, reden waarom de opdrachtgever een juridische procedure start. De opdrachtgever stelt zich op het standpunt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat de aannemer de werkzaamheden ondeugdelijk zou hebben uitgevoerd. In deze procedure vordert de opdrachtgever primair een vervangende schadevergoeding voor ruim € 119.000,-. Subsidiair vordert de opdrachtgever een bedrag van ruim € 104.000,- op grond van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling.

De rechtbank oordeelt echter dat de aannemer niet in verzuim is geraakt en dat de vordering tot vervangende schadevergoeding daarom moet worden afgewezen. Wat nog belangrijker is, is dat de rechtbank van oordeel is dat de e-mail van de opdrachtgever moet worden beschouwd als een opzegging in de zin van artikel 7:764 BW. Dit betekent dat de opdrachtgever de prijs voor het gehele werk, verminderd met de besparingen, verschuldigd is. De rechtbank komt tot de conclusie dat de besparingen voor de aannemer ruim € 14.000,- bedragen, wat betekent dat de opdrachtgever per saldo bijna € 9.000,- ‘teveel’ heeft betaald. Tot slot oordeelt de rechtbank dat de vordering van de opdrachtgever niet op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking kan worden gebaseerd.

De rechtbank wijst de vordering van de opdrachtgever grotendeels af. Alleen het teveel betaalde (bijna € 9.000,-) wordt toegewezen. Dit is voor de opdrachtgever reden om hoger beroep in te stellen.

 

Procedure in hoger beroep

In hoger beroep vordert de opdrachtgever dat zijn vorderingen, zoals ingesteld in eerste aanleg, alsnog volledig worden toegewezen.

 

Beoordeling door het Hof

 

Verkeerde de aannemer in verzuim?

Een van de vragen die in hoger beroep opnieuw aan het Hof wordt voorgelegd is of de aannemer in verzuim is geraakt.

De opdrachtgever stelt zich op het standpunt dat de aannemer op grond van artikel 6:83 sub c BW in verzuim is geraakt. Uit dit artikel volgt dat een verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de schuldeiser (in dit geval: de opdrachtgever) uit een mededeling van de schuldenaar (in dit geval: de aannemer) moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. De opdrachtgever wijst in dat kader op het feit dat de aannemer het werk op enig moment heeft verlaten (na afloop van de verhitte discussie) en heeft voorgesteld om een deel van de werkzaamheden niet meer uit te voeren. Dit zou volgens de opdrachtgever kwalificeren als een mededeling in de zin van artikel 6:83 sub c BW.

Het Hof gaat hier echter niet in mee. Anders dan de opdrachtgever stelt kan uit het handelen van de aannemer volgens het Hof niet worden afgeleid dat hij zou tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen. De aannemer geeft immers aan dat hij het project tot een goed einde wil brengen en dat hij daarover afspraken wenst te maken met de opdrachtgever. Daaruit kan volgens het Hof niet worden afgeleid dat de aannemer in geheel niet meer bereid was de werkzaamheden af te ronden. Het Hof komt dus, net als de rechtbank, tot de conclusie dat er van verzuim aan de kant van de aannemer geen sprake is. Het bestaan van verzuim is echter een voorwaarde voordat voor de opdrachtgever een recht tot (vervangende) schadevergoeding ontstaat. Nu verzuim aan de kant van de aannemer ontbreekt, oordeelt het Hof dat de vordering van de opdrachtgever tot vervangende schadevergoeding moet worden afgewezen.

 

Heeft de opdrachtgever de aannemingsovereenkomst opgezegd?

Vervolgens buigt het Hof zich over de vraag of de opdrachtgever de overeenkomst heeft opgezegd in zijn e-mail. Ook het Hof komt tot de conclusie dat uit de e-mail van de opdrachtgever slechts kan worden afgeleid dat de aannemer onder geen beding meer welkom was in zijn woning. Nu de opdrachtgever geen andere juridische duiding heeft gegeven aan deze e-mail, kan deze volgens het Hof slechts worden gekwalificeerd als een opzegging zoals bedoeld in artikel 7:764 lid 1 BW. De rechtbank heeft volgens het Hof dan ook terecht overwogen dat de opdrachtgever, conform het bepaalde in artikel 7:764 lid 2 BW, de gehele voor het werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien.

 

Is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling?

De opdrachtgever had zijn vordering niet alleen gebaseerd op wanprestatie van de aannemer, maar ook op een ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling. Ook in hoger beroep kan dat de opdrachtgever echter niet baten. Voor zover de opdrachtgever stelt dat zijn vordering mede kan worden gebaseerd op een ongerechtvaardigde verrijking, overweegt het Hof dat deze vordering, net zoals de primaire vordering van de opdrachtgever, feitelijk een vordering tot (vervangende) schadevergoeding betreft. Daarvoor is verzuim vereist, hetgeen nu juist ontbreekt. Anders dan de opdrachtgever kennelijk beoogt, kan het vereiste van verzuim niet worden omzeild door de vordering te baseren op een ongerechtvaardigde verrijking.

Ook kan de vordering van opdrachtgever niet worden aangemerkt als een onverschuldigde betaling, aldus het Hof. Dit betoog miskent immers dat de betalingen die de opdrachtgever aan de aannemer heeft voldaan, waren gebaseerd op de aannemingsovereenkomst en dus niet onverschuldigd waren. De opzegging van die aannemingsovereenkomst door de opdrachtgever maakt dit niet anders, omdat de overeenkomst daarmee niet met terugwerkende kracht is verdwenen, maar slechts werd beëindigd waardoor de regeling van artikel 7:764 BW van toepassing werd.

Overigens heeft volgens het Hof ook in dit verband te gelden dat de verwijten die de opdrachtgever de aannemer maakt feitelijk een tekortkoming in de nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst van aanneming inhouden en daarmee in wezen strekken tot schadevergoeding. Het daarvoor vereiste verzuim is, zoals het Hof reeds eerder overwoog, niet aanwezig.

 

Conclusie

Het Hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank. De vordering van de opdrachtgever wordt dus opnieuw grotendeels afgewezen.

 

Advies

Het zojuist besproken arrest illustreert dat het voor opdrachtgevers van belang is om goed op hun woorden te letten. Niet alleen in de letterlijke zin van het woord. De overwegingen van het Hof bevestigen immers dat ook zonder het woord ‘opzeggen’ te gebruiken, bij de aannemer – en in een eventuele procedure dus ook bij de rechter – ten onrechte de indruk kan worden gewekt dat de opdrachtgever een opzegging beoogt.

De gevolgen van een al dan niet bedoelde opzegging, kunnen groot zijn voor een opdrachtgever. Dit omdat de opdrachtgever in dat geval is gehouden om de prijs voor het volledige werk te betalen, minus de besparingen die voor de aannemer voortvloeien uit de opzegging. Daarbij is het ook nog eens aan de opdrachtgever om deze besparingen aan te tonen, hetgeen in de praktijk ook voor (bewijstechnische) problemen kan zorgen.

Mocht een opdrachtgever om wat voor reden dan ook een aannemingsovereenkomst tussentijds willen beëindigen, dan is het dus verstandig om daarover altijd vooraf juridisch advies in te winnen. Dit allereerst om vast te stellen of er überhaupt voldoende juridische grondslag is om de aannemingsovereenkomst beëindigen. Bovendien zijn er, naast opzegging, andere – voor de opdrachtgever minder risicovolle – mogelijkheden.

Tot slot is het van belang dat de opdrachtgever altijd advies inwint wanneer hij voornemens is een beëindigingsbrief of – e-mail te sturen aan de aannemer. Wij adviseren daarom ook om dergelijke berichten altijd voorafgaand te laten checken door een advocaat of jurist. Zo kan worden voorkomen dat de opdrachtgever de aannemingsovereenkomst onbedoeld opzegt en als gevolg daarvan een opzegvergoeding verschuldigd is.

 

Wilt u meer informatie over dit onderwerp, wenst u advies in een lopende kwestie of wilt u bijgestaan worden in een procedure, neem dan vrijblijvend contact op met onze specialisten op het gebied van het bouwrecht: Tim Segers, Inge Franken en Rianne van Pelt.

Auteur:
Meer weten? Neem contact op met: