Shutterstock Helm En Geld

Kostenverhogende omstandigheden: RvA biedt nieuwe kansen voor aannemers

6 oktober 2025

Over dit onderwerp - bijbetaling op grond van kostenverhogende omstandigheden ex paragraaf 47 UAV - is al veel geschreven en veel over geprocedeerd. Voor het slagen van een beroep op kostenverhogende omstandigheden, dient een aannemer aan verschillende eisen te voldoen en wordt naar verschillende facetten gekeken. Het gaat dan onder andere om het aanzienlijkheidsvereiste en het ondernemersrisico. Echter, een recent gepubliceerde hoger beroep uitspraak van de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen van dit jaar opent de deur naar een ietwat andere uitleg van het aanzienlijkheidsvereiste.

Raad van Arbitrage in bouwgeschillen 24 februari 2025

 

Feiten

Begin 2021 is tussen een hoofdaannemer en onderaannemer een overeenkomst gesloten voor de fabricage en levering van houten wandelementen.

In de prijs van de onderaannemer zit reeds een verwachte prijsstijging van 20% verdisconteerd. Tijdens het bouwproject wordt onderaannemer echter geconfronteerd met een prijsstijging van 115% waar het de prijs van hout betreft.  De onderaannemer maakt vervolgens bij opdrachtgever aanspraak op bijbetaling op grond van paragraaf 47 UAV.  

Partijen hebben hierover gesproken, maar zijn er – ondanks het feit dat opdrachtgever nog een bedrag van EUR 50.000,- had aangeboden - niet samen uitgekomen. Onderaannemer is vervolgens een procedure gestart bij de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen.  

 

Beoordeling in eerste aanleg

In eerste aanleg oordeelden arbiters dat voor de bepaling van een vergoeding op grond van paragraaf 47 UAV een ondernemersrisico en aanzienlijkheidsvereiste geldt.

Ten aanzien van het ondernemersrisico geldt dat de onderaannemer zelf al een prijsstijging van 20% in zijn prijs had verdisconteerd en dus een ondernemersrisico van 20% van toepassing is. Dit betekent dat 20% van de verhoging voor eigen rekening van onderaannemer komt.

Aan onderaannemer wordt door arbiters vervolgens een prijsverhoging van 80% van de aanneemsom toegekend, zijnde een bedrag van in totaal EUR 47.739,20 excl. BTW.

Wat betreft het aanzienlijkheidsvereiste werd geoordeeld dat hiervan sprake is indien de kosten van het werk van onderaannemer verhoogd worden met meer dan 5% van de aanneemsom, ofwel indien de verhoging meer bedraagt dan 5% van de aanneemsom. In casu zou dit gaan om een bedrag van EUR 24.115,93, de verhoging van de prijs waarmee onderaannemer is geconfronteerd ligt hier dus ver boven. Aan het aanzienlijkheidsvereiste is dus voldaan, aldus arbiters. 

Vervolgens oordeelden arbiters dat zij bij de berekening van de prijsverhogingen deze verhogingen per categorie bekijken en de verschillende materialen elk een categorie op zich zijn. In lijn hiermee wordt het ondernemersrisico en het aanzienlijkheidsvereiste per categorie toegepast.

Ook oordeelden arbiters dat – rekening houdend met het 20% ondernemersrisico – het gehele bedrag van de prijsverhoging, en dus niet uitsluitend het bedrag wat boven de 5% aanzienlijkheidsvereiste komt, aan onderaannemer toekomt.

 

Beoordeling in hoger beroep 

Over dit ‘dubbel’ toepassen van het ondernemersrisico is kritiek geuit. Arbiters hebben namelijk bovenop het reeds ingecalculeerde ondernemersrisico (van 20%), nogmaals 20% ondernemersrisico toegepast. Dit zou betekenen dat ten onrechte een aftrek heeft plaatsgevonden van 20% en aannemer geen recht had op EUR 47.739,20, maar EUR 59.674,-.

Appelarbiters zijn het hier echter niet mee eens en dit standpunt wordt gedeeld door anderen in de rechtswetenschap.  

Partijen zijn een vaste aanneemsom overeengekomen, tegenvallers worden in beginsel dus door de onderaannemer gedragen. Ook als aannemer een verwachte prijsstijging heeft begroot, draagt hij in beginsel het risico van een onverwachte en dus niet begrote prijsstijging. In deze zaak is deze dus vastgesteld op 20%.

Wat betreft het aanzienlijkheidsvereiste, nemen appelarbiters in hoger beroep het oordeel van arbiters in eerste aanleg over.

 

Bespreking

Zoals gezegd wordt in deze uitspraak (zowel in eerste aanleg als hoger beroep) op punten opvallend anders geoordeeld dan in eerdere rechtspraak.

Het gaat dan met name om de toepassing van het aanzienlijkheidsvereiste. Niet alleen het ondernemersrisico, maar ook het aanzienlijkheidsvereiste wordt per productcategorie toegepast.

Dit is in strijd met eerdere rechtspraak en ook met hetgeen in paragraaf 47 UAV staat beschreven. Namelijk, het gaat om een aanzienlijke verhoging van de kosten van het werk en dus de gehele aanneemsom. Nu het bedrag per categorie materiaal per definitie lager is dan de gehele aanneemsom, is de toepassing van de aanzienlijkheidstoets per categorie beduidend in het voordeel van de onderaannemer. Immers, dan is eerder sprake van een verhoging van meer dan 5%.

Ook valt op dat arbiters hebben geoordeeld dat – rekening houdend met het ondernemersrisico – het totale bedrag van de prijsverhoging en dus niet enkel het meerdere boven de 5% aan onderaannemer toekomt. Vanaf 2016 gold in de rechtspraak echter het uitgangspunt dat uitsluitend het meerdere boven die 5% voor vergoeding in aanmerking komt.

Het nu gedane oordeel van arbiters is zeer gunstig voor deze onderaannemer en aannemers in het algemeen.  Toch zetten wij vraagtekens bij dit oordeel. Indien namelijk een prijsverhoging van een bepaalde productcategorie uitkomt op 5%, komt de aannemer geen vergoeding toe want dan is niet voldaan aan het aanzienlijkheidsvereiste. Echter, komt de prijsverhoging uit op 5,1% dan komt de gehele 5,1% verhoging voor vergoeding in aanmerking en dus niet 0,1%.

Ook als deze toepassing van het vereiste samen wordt genomen met de toepassing van het ondernemersrisico, laat een voorbeeld een niet-logisch gevolg zien. Stel er is sprake van een prijsstijging van 24%, dan krijgt aannemer niets want 20% komt op grond van het ondernemersrisico voor zijn eigen rekening en de overig 4% komt niet uit boven het aanzienlijkheidsvereiste van 5%. Maar, is de prijsstijging 26%, dan krijgt de aannemer de volledige 6% van de prijsverhoging vergoed.

 

Conclusie

In deze uitspraak wordt een voor aannemers positieve uitzondering aangenomen  op voorheen geldende rechtspraak. Eén zwaluw maakt nog geen zomer, dus de toekomst zal uitwijzen of dit vaste rechtspraak gaat worden of niet. Hoe dan ook, aannemers kunnen hier voorlopig hun voordeel mee doen. Dus let op aannemers, word je geconfronteerd met een flinke prijsverhoging (van meer dan 5%), verzoek dan bij opdrachtgevers om een vergoeding van het volledige bedrag van de prijsverhoging en dus niet enkel het meerdere boven die 5%.

 

Contact

Wilt u meer informatie over dit onderwerp, wenst u advies in een lopende kwestie of wilt u bijgestaan worden in een procedure, neem dan vrijblijvend contact op met onze specialisten op het gebied van het bouwrecht: Inge Franken, Rianne van Pelt en Tim Segers.

Auteur:
Meer weten? Neem contact op met:

Regelmatig op de hoogte blijven van de laatste juridische ontwikkelingen?