Op het perceel wordt een asbestverontreiniging aangetroffen. Toezichthouders zetten vervolgens het verontreinigde gebied af met lint. Op het gele afzetlint staat de waarschuwing ‘verboden toegang asbest’.
Door het college van B&W wordt daarna aan de eigenaar een last van €50.000,- (ineens) opgelegd wegens overtreding van zorgplichten uit het Bouwbesluit en de Woningwet. De last vermeldt dat de eigenaar ervoor moet zorgdragen dat:
(a)de sanering van de verontreiniging wordt uitgevoerd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf;
(b)voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden een sloopmelding wordt ingediend, waarbij een actueel asbestinventarisatierapport wordt bijgevoegd, en niet met de sanering wordt aangevangen zonder acceptatie van de melding door de gemeente;
Ook verbeurt de eigenaar de dwangsom, wanneer deze: (c) het met asbest verontreinigde gedeelte van het perceel weer betreedt of toestaat dat dit wordt betreden voordat sanering heeft plaatsgevonden.
De loodsen op het perceel zijn verhuurd aan derden en staan in het verontreinigd gebied. Bij een nacontrole wordt door een toezichthouder geconstateerd dat het afzetlint is verwijderd en meerdere personen aanwezig zijn in de loodsen. Dit leidt tot invordering van de dwangsom bij de eigenaar.
De eigenaar meent dat door de huurders telefonisch te informeren over het verbod om het verontreinigde gebied te betreden, voldoende maatregelen waren getroffen om te voorkomen dat andere personen het afgezette gebied zouden betreden. Het stond niet ter discussie dat dit ook daadwerkelijk was gedaan.
Het college stelt zich op het standpunt dat de eigenaar had kunnen verwachten dat de huurders het verontreinigde gebied zouden betreden en daarom aanvullende maatregelen had moeten treffen om te voorkomen dat die verwachting zou uitkomen. Als denkbare maatregelen werden beschouwd het innemen van de sleutels van de verhuurde loodsen, een verdergaande afscheiding met hekken en/of (camera)toezicht, al dan niet in combinatie met een aanzegging tot opschorting of opzegging van de huurovereenkomst bij overtreding van het verbod.
Ook de rechtbank oordeelt dat de last om de toegang tot het verontreinigde gebied te ontzeggen, meer omvat dan alleen de uitdrukkelijke toestemming door de eigenaar. De vraag of de eigenaar met de getroffen maatregelen de zorgplichten heeft nageleefd is volgens de rechtbank echter niet bepalend voor de vraag of de last is nageleefd c.q. dwangsommen worden verbeurd.
In hoger beroep wordt vastgesteld dat geen reden bestond voor de eigenaar om erop bedacht te zijn dat de huurders, ondanks de telefonische mededeling, toch het verontreinigde gebied zouden betreden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt in haar uitspraak van 6 november 2024 dat ook voor zover dat wel te verwachten zou zijn geweest, daaruit niet kan worden afgeleid dat de eigenaar (uitdrukkelijk) toestemming heeft gegeven voor het betreden van het afgezette deel van het perceel.
Dat laatste acht de Afdeling in dit geval doorslaggevend voor de beoordeling van de vraag of de last is nageleefd. Aangezien niet kon worden aangetoond dat de eigenaar toestemming had gegeven om het perceel te betreden, zijn geen dwangsommen verbeurd en bestond dus ook geen grondslag voor invordering.
Voor wat betreft de vraag welke verplichtingen rusten op de eigenaar, kent de Afdeling in dit geval veel gewicht toe aan de inhoud en formulering van de last. Daarmee wordt recht gedaan aan het belang van rechtszekerheid voor de eigenaar tot wie de last is gericht. Toch is het niet ondenkbaar dat bij een last onder dwangsom gericht op naleving van een wettelijke zorgplicht, de vraag of binnen de begunstigingstermijn de zorgplicht alsnog wordt nageleefd doorslaggevend is voor het al dan niet verbeuren van dwangsommen. Het is immers nog steeds regel dat een last onder dwangsom niet dwingend voorschrijft hoe een overtreding moet worden beëindigd / herstel daarvan zal moeten plaatsvinden. Worden onvoldoende herstelmaatregelen getroffen, zullen overtreders zich dus niet zomaar kunnen disculperen met een beroep op de maatregelen die in de last zijn opgenomen. Tot slot is het voor degene(n) aan wie de last is gericht, van belang om hiertegen tijdig bezwaar te maken. In de hierboven besproken kwestie was dat niet gebeurd. De inhoud van de last, waaronder de hoogte van een dwangsom, kan dan behoudens uitzonderlijke gevallen niet meer ter discussie worden gesteld. In zulke gevallen blijft de discussie dus beperkt tot de beoordeling of een grondslag bestaat voor invordering.
Wenst u advies in een handhavingszaak? Neem dan vrijblijvend contact op met een van onze specialisten.