Tot 1 januari 2017 kwam de ondernemer namelijk niet direct in aanmerking voor een teruggave van BTW indien een debiteur naliet de vordering te betalen of niet (meer) in staat is te betalen omdat zij bijvoorbeeld in staat van faillissement is verklaard. Recht op een teruggave van BTW ontstond pas op het moment dat daadwerkelijk kon worden vastgesteld dat de vordering niet (meer) wordt voldaan. In het geval van een faillissement kan een dergelijke vaststelling soms een aantal jaren duren. Niet geheel onbegrijpelijk is dan ook dat crediteuren vaak bij curatoren om een dergelijke – hiervoor genoemde - verklaring verzochten waarin, kortgezegd, wordt vermeld dat de crediteuren al dan niet bij een uitkering niets van hun vordering zullen terugzien.
Vanaf 1 januari 2017 is in artikel 29 Wet op de Omzetbelasting 1968 vastgelegd dat een vordering wordt vermoed oninbaar te zijn uiterlijk één jaar nadat een vordering opeisbaar is geworden. Een jaar na de uiterlijke betaaldatum genoemd in de factuur kan dus direct om een teruggave van BTW worden gevorderd. Het bedrag ter hoogte van de teruggave wordt in mindering gebracht in de aangifte voor het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Een verklaring van de curator is dan ook niet meer nodig.
Door: Sander Meeusen