De directievoerder houdt toezicht op de uitvoering van het werk en de naleving van de overeenkomst. Hij heeft in dat kader een controlefunctie en vertegenwoordigt daarbij de opdrachtgever in de uitvoering van het bouwproject.
De taak van directievoerder brengt – in sommige gevallen – ook een bepaalde verantwoordelijkheid met zich mee. Bij de beoordeling van een aansprakelijkheidskwestie, kan de deskundigheid van de directievoerder worden toegerekend aan de opdrachtgever.
Een tekortschieten in de uitoefening van de directietaak, kan dan tot gevolg hebben dat een aannemer verminderd of niet aansprakelijk is voor fouten in de uitvoering van het werk.
Denk in dat kader aan de aansprakelijkheid van de aannemer voor gebreken na oplevering ex § 12 UAV. Een aannemer is in beginsel niet meer aansprakelijk na oplevering, tenzij sprake is van een verborgen gebrek. Om sprake te kunnen zijn van een verborgen gebrek, dient dit gebrek ook onder nauwlettend toezicht tijdens de uitvoering van het werk niet redelijkerwijs onderkend kunnen worden door de directie.
Indien een bepaald gebrek niet is ontdekt dan wel niet is gemeld door de directievoerder en hij dit redelijkerwijs wel had moeten doen – waarbij aldus de deskundigheid van de directievoerder moet worden meegewogen -, dan is geen sprake van een verborgen gebrek en is de aannemer ontslagen van aansprakelijkheid.
Een andere situatie waaraan gedacht kan worden, wordt besproken in de uitspraak van de Raad van Arbitrage voor de Bouw d.d. 19 september 2017.
Tussen opdrachtgever en aannemer is een aannemingsovereenkomst gesloten conform de UAV 1989. In deze kwestie is de opdrachtgever zelf als directievoerder opgetreden.
Tijdens de werkzaamheden heeft de directievoerder geconstateerd en aan de aannemer kenbaar gemaakt dat verkeerde folie was toegepast. In de daaropvolgende bouwvergadering is dit gebrek tevens besproken. Vervolgens heeft de directievoerder geen herstel meer gevorderd van de aannemer en aldus stilgezeten. Tot het moment na oplevering, toen heeft de directievoerder immers – als zijnde opdrachtgever – de aannemer aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van het gebrek.
De aannemer heeft betoogd dat de directievoerder te laat heeft geklaagd en het werk heeft goedgekeurd door het werk in gebruik te nemen. Dit zou volgens hem betekenen dat hij als aannemer ontslagen is van aansprakelijkheid.
In deze kwestie was de directievoerder niet kundig te noemen. Volgens de Raad heeft hij zich ook niet gerealiseerd wat de directievoering volgens de UAV inhoudt.
Daarbij geldt dat de aannemer zelf heeft nagelaten om het gebrek te herstellen en dit wel had moeten doen. Verder is van belang dat de aannemer gelijktijdig met de directievoerder op de hoogte was van het gebrek.
De vraag die in deze kwestie voorlag, namelijk of het stilzitten van de directievoerder maakt dat de aannemer kon worden ontslagen van zijn verantwoordelijkheid om goed en deugdelijk werk af te leveren, wordt door de Raad op grond van voormelde redenen dan ook beantwoord met: nee.
Hoe ver de taak en verantwoordelijkheid van de directievoerder reikt, ligt geheel aan de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. De kundigheid van een directievoerder betreft in ieder geval een van de omstandigheden, die mee dient te worden gewogen in een geschil over de aansprakelijkheid van de aannemer waarbij mogelijk sprake is van falend directietoezicht.
Wilt u meer informatie over dit onderwerp, wenst u advies in een lopende kwestie of wilt u bijgestaan worden in een procedure, neem dan vrijblijvend contact op met onze specialisten op het gebied van het bouwrecht: Tim Segers en Inge Franken.