Recent heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of een – in dit geval zakelijke – borgtocht ontbonden kan worden met een beroep op artikel 6:265 BW wegens een tekortkoming van de kredietverstrekker. In dit specifieke geval ging het erom dat de borg – nadat onder de borgtocht zou worden geclaimd – zou subrogeren in de rechten van de kredietverstrekker en als gevolg daarvan een pandrecht op aandelen in een vennootschap zou verkrijgen. De kredietverstrekker heeft in dit geval getalmd tot incasso bij de schuldenaar voor wiens verplichtingen de borg zich garant heeft gesteld over te gaan. Sterker nog, zij heeft de schuldenaar de ruimte gegeven te herstructureren, waarna de (verpande) aandelen niets meer waard waren en de kredietverstrekker het volledige uitstaande krediet onder de borgtocht had geclaimd.
De Hoge Raad oordeelt dat de borgtocht kwalificeert als een eenzijdige overeenkomst, zodat de borg geen beroep op ontbinding (artikel 6:265 BW) toekomt nu die bepaling van toepassing is op wederkerige overeenkomsten.
De Hoge Raad oordeelt tevens dat dit anders kan zijn indien in verband met de borgtocht door de kredietverstrekker verplichtingen zijn aangegaan die zodanig samenhangen met de verbintenis van de borg, dat sprake is van een rechtsbetrekking die strekt tot het wederzijds verrichten van prestaties (artikel 6:261 lid 2 BW).
Het oordeel van de Hoge Raad maakt dat de tekst van de borgtocht bepalend is voor de mogelijkheid tot ontbinding. Bestaat er ruimte om te onderhandelen over de tekst van de borgtocht, schroom dan niet om contact op te nemen met een van onze financieringsspecialisten.