Kort samengevat, speelde in deze zaak het volgende.
In 1932 hebben de provincie Noord-Holland en een zestal Gooise gemeenten (hierna “provincie c.s.”) en de gemeente Amsterdam de Stichting Gooisch Natuurreservaat (hierna “GNR”) opgericht. De stichting is eigenaar van natuurgebieden in het Gooi en heeft als statutaire doel om deze gebieden ‘ten eeuwige dage’ ongeschonden als natuurreservaat te behouden. Uit artikel 3 van de statuten van GNR volgt dat stichting zal worden gefinancierd uit bijdragen van de provincie en de gemeenten volgens een verdeelsleutel, die zal worden opgenomen in een nader te sluiten participatieovereenkomst. Deze participatieovereenkomst is in 1992 tot stand gekomen.
Hoewel de participatieovereenkomst niet voorzag in een opzeggingsregeling, heeft de gemeente Amsterdam de overeenkomst bij de brief van 6 december 2011 opgezegd, ter besparing van kosten.
Naar aanleiding hiervan is een geschil ontstaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging. De gemeente Amsterdam vordert hierop een verklaring van voor recht dat zij de participatieovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd.
De provincie c.s. verweerde zich door onder meer te stellen dat opzegging niet mogelijk is omdat de aard en de inhoud van de participatieovereenkomst daaraan in de weg staan en de overeenkomst ook niet voorziet in de mogelijkheid van opzegging, hetgeen een bewuste keuze is geweest.
In hoger beroep oordeelde het hof dat de gemeente Amsterdam de participatieovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. Het betoog van de provincie c.s. dat de participatieovereenkomst niet-opzegbaar zou zijn, voldeed volgens het hof niet aan de ‘hoge eisen’ (red. verzwaarde stelplicht én bewijslast) voor een bepleite uitleg van de niet-opzegbaarheid van een overeenkomst.
Het oordeel van het hof wordt echter in cassatie door de Hoge Raad vernietigd.
Volgens de Hoge Raad was het hof te snel voorbij gegaan aan de samenhang tussen de participatieovereenkomst en de bepaling in de statuten over de eeuwigdurende bijdrageverplichting alsmede in samenhang met het nagestreefde doel waartoe de partijen zich over en weer hebben verbonden. In het licht hiervan acht de Hoge Raad de verwerping van het hof van de door provincie c.s. de bepleite uitleg van de participatieovereenkomst onbegrijpelijk.
Hoewel volgens de Hoge Raad een voor onbepaalde tijd gesloten overeenkomst in beginsel opzegbaar is, ook als de wet en de overeenkomst niet voorzien in een opzeggingsregeling, neemt dit niet weg dat een voor onbepaalde tijd gesloten overeenkomst niet-opzegbaar kan zijn als dit de bedoeling van partijen is geweest.
Wel blijven er onder omstandigheden nog andere mogelijkheden open om van de overeenkomst af te komen, waarbij de Hoge Raad verwijst naar artikel 6:258 BW en artikel 6:248 BW. Deze artikelen gaan over beëindiging van een overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden respectievelijk de redelijkheid en billijkheid die meebrengen dat een overeenkomst opzegbaar is.
Anders dan het Hof, overweegt de Hoge Raad dat er geen verzwaarde eisen gelden aan een beroep op de niet-opzegbaarheid van een overeenkomst.
Ter voorkoming van een eventueel toekomstig geschil en in het ergste geval een (langslepende) gerechtelijke procedure, adviseren wij bij het aangaan van een overeenkomst een duidelijke opzeggingsregeling op te nemen.
Neem vrijblijvend contact met ons op, indien u meer informatie wenst bij het aangaan van overeenkomsten en over de schriftelijke vastlegging van een opzeggingsregeling.