Wettelijke regeling instemmingsrecht (art. 7:921 BW)
Met de invoering van de Wet franchise is een instemmingsrecht voor franchisenemers geïntroduceerd. Het instemmingsrecht is opgenomen in art. 7:921 BW.
Franchisegever heeft de instemming van de franchisenemers nodig, indien hij voornemens is om een wijziging in de franchiseformule door te voeren, dan wel indien hij voornemens is om een afgeleide formule te gaan exploiteren. Instemming is alleen vereist indien voornoemde wijzigingen financiële implicaties voor de franchisenemers met zich meebrengen, die boven de in de franchiseovereenkomst opgenomen drempelwaarde uitkomen. Onder financiële implicaties wordt volgens art. 7:921 lid 1 BW verstaan: een investering, een vergoeding, opslag of andere financiële bijdrage, andersoortige kosten of omzetderving.
Wanneer geen drempelwaarden in de franchiseovereenkomst worden opgenomen, geldt het instemmingsrecht voor elke wijziging in de formule die de franchisegever wil doorvoeren. Wij raden daarom ten zeerste aan om drempelwaarden in de franchiseovereenkomst op te nemen.
Gewijzigde wet- of regelgeving
De situatie kan zich voordoen dat de franchisegever gehouden is om een wijziging in de franchiseformule door te voeren in verband met gewijzigde wet- of regelgeving. Wanneer de wijziging van de franchiseformule vervolgens met zich meebrengt dat de drempelwaarde wordt overschreden, heeft de franchisegever in beginsel instemming van zijn franchisenemers nodig. Een veel gestelde vraag door franchisegevers is hoe met deze situatie moet worden omgegaan.
In een nota naar aanleiding van het verslag heeft Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, Mona Keijzer, een antwoord geformuleerd op deze vraag.[1] Volgens haar zou het in strijd zijn met goed franchisegeverschap indien de franchisegever franchisenemer aan een bepaling houdt die in strijd is met de wet. Omgekeerd zou het ook in strijd zijn met goed franchisenemerschap indien de franchisenemer weigert in te stemmen met een aanpassing in de franchiseformule die noodzakelijk is geworden door gewijzigde wet- of regelgeving. Franchisenemer dient volgens haar in zo een geval dus in te stemmen met de wijziging van de franchiseformule.
Voor de situatie dat franchisenemer instemming weigert, ondanks hij tot instemming gehouden is op grond van goed franchisenemerschap raden wij aan om in de franchiseovereenkomst een opzeggingsmogelijkheid voor franchisegever voor deze situatie op te nemen. Daarmee kan de franchisegever besluiten de samenwerking met een onterecht weigerachtige franchisenemer te beëindigen. Deze opzegbevoegdheid moet wel goed worden geformuleerd en in ieder geval de mogelijkheid openlaten voor franchisegever om de instemming in rechte af te dwingen.
Wat wij ook voorbij hebben zien komen, is een beding in de franchiseovereenkomst waarmee het instemmingsrecht buiten toepassing wordt verklaard bij een voorgenomen wijziging in de franchiseformule die noodzakelijk is op grond van gewijzigde wet- of regelgeving. Het is echter onzeker of zo’n bepaling stand houdt. In art. 7:922 BW is namelijk bepaald dat niet ten nadele van franchisenemers mag worden afgeweken van de Wet franchise. Uit de rechtspraak zal daarom moeten blijken of een dergelijke bepaling is toegestaan.
[1] Kamerstukken II 2019/20, 35392, nr. 6, p. 20.