Dat het in de asbestpraktijk lastig blijkt om kosten van toegepaste bestuursdwang te verhalen, blijkt opnieuw uit een recente uitspraak van de Raad van State.
De vervuiler betaalt, zo luidt het adagium. Toch blijkt het in de asbestpraktijk niet altijd goed te gaan met kostenverhaal. Zelfs als evident is wie de overtreder is en dus voor de kosten moet opdraaien, kan een fout in het handhavingstraject ertoe leiden dat de gemeente met de kosten blijft zitten. Dat blijkt opnieuw uit een recente uitspraak van de Raad van State.
De feiten in deze zaak zijn helder. Tijdens een controle constateert een toezichthouder van de gemeente dat op een perceel een grote hoeveelheid gebroken asbestplaten in zakken en op pallets is opgeslagen. De overtreder in deze zaak verklaart aan de toezichthouder dat het asbesthoudende materiaal afkomstig is uit een container die op het perceel is neergezet en dat hij het materiaal zelf uit die container heeft gehaald.
In een vooraankondiging tot handhaving vermeldt het College van B&W dat het in strijd is met artikel 10.1 Wet milieubeheer en artikel 7.22 Bouwbesluit 2012 om asbesthoudend materiaal op te slaan op het perceel. Het College van B&W is voornemens een last onder dwangsom op te leggen, waarbij de overtreder wordt gelast om een asbestinventarisatierapport op te laten stellen en het asbesthoudende materiaal van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Naar aanleiding van deze vooraankondiging laat de overtreder een inventarisatierapport opstellen. Daaruit blijkt dat op meerdere plaatsen op het perceel asbest is aangetroffen. De restanten zijn ingedeeld in risicoklasse 2 en 2A. In het rapport wordt aanbevolen deze restanten op korte termijn door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf te laten verwijderen.
Op basis van dit rapport besluit het College van B&W geen last onder dwangsom maar een last onder bestuursdwang op te leggen, met een begunstigingstermijn van ruim drie weken. Omdat de overtreder niet (tijdig) aan de opgelegde last voldoet, heeft het college zelf een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf ingeschakeld. De kosten worden vervolgens op de overtreder verhaald.
Uit het kostenverhaalsbesluit blijkt dat nadien nog een aanvullend asbestinventarisatierapport is opgesteld voor de container, omdat de container niet in het eerste rapport is opgenomen. Ook de kosten van het aanvullende inventarisatierapport en de sanering van de container worden op de overtreder verhaald.
De overtreder betoogt in beroep dat de op het perceel aangetroffen asbestrestanten ongevaarlijk zijn voor mens en milieu en dat het College van B&W hem in de gelegenheid had moeten stellen die asbestrestanten zelf op te ruimen.
Met dat betoog wordt korte metten gemaakt. De Raad van State verwijst naar het inventarisatierapport waaruit blijkt dat de asbestrestanten ernstig beschadigd en verweerd zijn en gedeeltelijk bestaan uit niet-hechtgebonden asbestvezels én dat de verwijderingswerkzaamheden zijn ingedeeld in risicoklasse 2 en 2A. Alleen al om die reden kan de overtreder niet worden gevolgd in zijn betoog dat de asbestrestanten niet schadelijk zouden zijn voor mens en milieu. Dat de overtreder het materiaal niet zelf mag verwijderen blijkt uit artikel 6 Asbestverwijderingsbesluit. Daarin staat dat asbest, in gedeeld in risicoklasse 2 of 2A door een gecertificeerd bedrijf moet worden verwijderd.
Toch gaat het mis voor het College van B&W en wel bij het kostenverhaal. De last onder bestuursdwang had namelijk geen betrekking op de container, omdat de last verwees naar het eerste inventarisatierapport. Daarin was de container niet als asbestbron meegenomen. Ook de kosten voor het laten opstellen van het aanvullend rapport zijn geen kosten die zijn gemaakt in het kader van het toepassen van bestuursdwang. Het kostenverhaalsbesluit is dan ook in strijd met artikel 5:25, eerste lid Awb.
Omdat uit het kostenverhaalsbesluit en de bijgevoegde facturen niet kan worden afgeleid welk gedeelte van de verwijderingskosten ziet op de container, gaat een streep door het volledige kostenverhaal.
Hoewel sommige zaken evident lijken, is het verstandig handhavingsbesluiten juridisch te laten toetsen. Door een fout in het handhavingstraject, kan een partij zich succesvol verdedigen tegen het kostenverhaal. Bij een succesvolle procedure hoeft een overtreder de (vaak hoge) dwangsommen of kosten van bestuursdwang niet te betalen. Het is bedrijven die worden geconfronteerd met handhaving dan ook aan te raden dat zij handhavingsbesluiten laten toetsen door een juridisch specialist op het gebied van toezicht en handhaving.
De advocaten van LXA – The Law Firm hebben ruime ervaring met het aanvechten van handhavingsbesluiten. Heeft u een vraag of wenst u advies over uw kansen op een succesvolle procedure tegen een handhavingsbesluit? Neem dan vrijblijvend contact op met onze specialisten.