Over deze vraag heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden zich in een recent arrest gebogen. Daarin staat het Hof stil bij de maatstaf die wordt gebruikt bij de vraag of een aannemer heeft gehandeld als goed opdrachtnemer. Het Hof licht in de uitspraak toe hoe deze vraag moet worden beantwoord en welke relevante feiten en omstandigheden in die beoordeling moeten worden meegenomen.
Opdrachtgever in deze zaak was eigenaar van een pand, met bouwjaar 1980. In mei 2013 heeft de opdrachtgever een aannemer, die wel vaker klussen voor hem deed, de opdracht gegeven om een lekkage te verhelpen. De aannemer heeft vervolgens boven het systeemplafond een gedeelte uit een koof gezaagd om een verstopte buis toegankelijk te maken voor een andere door de opdrachtgever ingeschakelde firma, die de buis heeft leeggezogen en de verstopping heeft verholpen.
Vervolgens heeft de gemeente op 11 april 2017 gemeld dat het pand zou worden onderzocht op brandveiligheid. In het kader van dit onderzoek is de aanwezigheid van asbest geconstateerd. Naar aanleiding daarvan is er een asbestinventarisatie uitgevoerd, waaruit volgde dat in het pand een risicovolle situatie aanwezig was in de vorm van losliggende restanten asbest of asbesthoudend stof. Opdrachtgever heeft vervolgens opdracht gegeven om het pand te saneren.
Na afloop van de sanering heeft de opdrachtgever de aannemer aansprakelijk gesteld voor de kosten van de asbestsanering en de indirecte schade van de asbestverspreiding door het pand. De aannemer wijst zijn aansprakelijkheid echter van de hand, waarna de opdrachtgever een procedure start bij de rechtbank. De rechtbank wijst de vorderingen van de opdrachtgever af, waarna de opdrachtgever hoger beroep instelt bij het Hof.
In hoger beroep stelt de opdrachtgever zich op het standpunt dat de asbestverspreiding is te wijten aan de aannemer.
Volgens de opdrachtgever had de aannemer nooit zomaar een stuk uit de koof mogen zagen, maar had hij onderzoek moeten doen naar de samenstelling van het materiaal van de koof, voordat hij een deel van de koof verwijderde. Daarbij komt dat de aannemer volgens de opdrachtgever kennis had moeten hebben van de structuur van asbesthoudende materialen en alert had moeten zijn op de eventuele aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in bouwwerken van voor 1993.
De aannemer voert verweer en ontkent allereerst dat de koof asbesthoudend materiaal bevatte. Daarnaast betwist de aannemer dat hij dit – ook als dit wel het geval was - had moeten weten.
Het Hof stelt bij de beoordeling de vraag centraal of de aannemer heeft gehandeld, zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Wat dat precies inhoudt, is volgens het Hof afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Daarbij concludeert het Hof dat, net als in de procedure in eerste aanleg, ook in hoger beroep nog altijd niet is komen vast te staan dat de koof waarin is gezaagd daadwerkelijk asbesthoudend materiaal bevatte en dat het dit asbesthoudende materieel is geweest dat in het pand terecht is gekomen.
Bovendien is het Hof van oordeel dat ook als sprake zou zijn van asbesthoudend materiaal in de koof, de aannemer geen verwijt kan worden gemaakt. De opdrachtgever had volgens het Hof onvoldoende onderbouwd dat de aannemer dit wist of had kunnen weten.
Daarbij acht het Hof van belang dat de aannemer een eenmansbedrijf is, zonder specifieke deskundigheid op het gebied van asbest. Verder heeft de aannemer onweersproken verklaard dat hij niet op de hoogte was van de ouderdom van het pand, zodat dit geen verdenking van asbest met zich mee bracht. Bovendien heeft de aannemer met het door hem overgelegde rapport voldoende onderbouwd dat de koof rond een inpandige hemelwaterafvoer geen voor de hand liggende plaats is voor het gebruik van asbest, omdat asbest voornamelijk werd gebruik als brandwerend materiaal.
Het Hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
Uit het besproken arrest volgt dat de vraag of een opdrachtnemer als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk is gegaan, altijd moet worden beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. Het Hof lijkt daarbij veel gewicht toe te kennen aan het feit dat de aannemer in kwestie een eenmansbedrijf had en geen specifieke deskundigheid op het gebied van asbest bezat.
Let wel, dat dit bij grotere aannemers anders kan zijn, is onlangs nog bevestigd in een arrest van het Hof Amsterdam. In die uitspraak ging het om een grotere aannemer die voor een particuliere opdrachtgever als bouwbegeleider optrad bij de renovatie van een gedateerd pand. Het Hof Amsterdam was in die zaak van oordeel dat de aannemer – die overigens ook geen deskundige was op het gebied van asbest - niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot had gehandeld, door voorafgaand aan het uitvoeren van sloopwerkzaamheden geen asbestinventarisatie te laten uitvoeren.
Wat bij de nu besproken uitspraak ook meespeelde was het feit dat de opdrachtgever onvoldoende had onderbouwd dat de aannemer wist dan wel had kunnen weten dat de koof asbest bevatte. Was dat namelijk wel komen vast te staan, dan had de aannemer volgens het Hof wel degelijk een verwijt kunnen worden gemaakt. Wellicht dat de aannemer er minder makkelijk mee weg was gekomen als de opdrachtgever beter had geprocedeerd en zijn stellingen beter had onderbouwd.
Wilt u meer informatie over dit onderwerp, wenst u advies in een lopende kwestie of wilt u bijgestaan worden in een procedure, neem dan vrijblijvend contact op met onze specialisten op het gebied van het civiele vastgoedrecht: Tim Segers, Inge Franken en Rianne van Pelt.