DRINGEND ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE: KIJK KRITISCHER NAAR BOETERAPPORTEN

DRINGEND ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE: KIJK KRITISCHER NAAR BOETERAPPORTEN

9 mei 2017

Naar aanleiding van het hoger beroep in twee verschillende boetezaken, heeft de Raad van State de advocaat-generaal opgedragen een conclusie te schrijven over het bewijsrecht in bestuurlijke boetezaken. De advocaat-generaal heeft in zijn advies een aantal bewijsregels verduidelijkt. Zijn belangrijkste conclusie was dat strenge eisen moeten gelden aan de bewijskracht van boeterapporten. Het advies heeft belangrijke gevolgen voor werkgevers die worden geconfronteerd worden met een Arboboete. In deze bijdrage bespreken wij de belangrijkste punten uit het advies.

Boeterapport

Een belangrijk onderwerp dat de advocaat-generaal bespreekt, is het boeterapport. Volgens vaste jurisprudentie moet in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt boeterapport worden uitgegaan. Dit geldt volgens de advocaat-generaal echter alleen voor een eigen waarneming en ondervinding van de inspecteur.

Voor de asbestpraktijk is die conclusie van groot belang. De Inspectie SZW heeft namelijk samen met de Certificerende Instellingen (CI) een protocol opgesteld, waarin zij hebben afgesproken informatie uit te wisselen over overtredingen in het kader van het Arbobesluit. De praktijk leert dat de Inspectie SZW vaak een rapport van bevindingen van een Omgevingsdienst of een CI gebruikt om een Arboboete op te leggen. De regel uit het protocol dat de informatie alleen gebruikt wordt om een gerichte inspectie uit te voeren, wordt dus in de praktijk niet altijd gevolgd. Wordt in een boeterapport gebruik gemaakt van het rapport van bevindingen, dan betekent dit volgens de conclusie dat de juistheid van deze informatie niet automatisch vaststaat. Dit zijn namelijk niet eigen waarnemingen en ondervindingen van de inspecteur. De mogelijkheden om een boeterapport te ontkrachten, zijn dus groter.

Cautie

Verder verduidelijkt de advocaat-generaal de regels rondom de cautie. De handhavende instanties moeten de verhoorde persoon meedelen dat hij niet tot antwoorden verplicht is, indien het verhoor gericht is op het opleggen van een sanctie. Van dat laatste is sprake indien naar objectieve maatstaven door een redelijk waarnemer kan worden vastgesteld dat een “verhoor” plaatsvindt met het oog op de oplegging van een bestuurlijke boete. Ook kan het voorkomen dat een verhoor van een getuige “van kleur verschiet”, omdat hij door zijn verklaringen wordt aangemerkt als een overtreder. Voordat het verhoor verder gaat, moet dan eerst de cautie worden gegeven.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat bij een getuigenverhoor door een toezichthouder van bijvoorbeeld de Omgevingsdienst informatie wordt verkregen, die achteraf door SZW wordt gebruikt om een boete op te leggen. Tegenover de toezichthouder van de Omgevingsdienst bestaat de verplichting om mee te werken, maar bij een onderzoek waarbij SZW het voornemen heeft een boete op te leggen geldt dit niet. Het feit dat de Omgevingsdienst geen cautie heeft gegeven, kan hierdoor een probleem vormen. In de conclusie geeft de advocaat-generaal namelijk aan dat een verklaring, die onder dwang is verkregen zonder dat de cautie is gegeven, niet gebruikt mag worden voor het opleggen van een boete aan een later verhoorde persoon. SZW mag dus niet zomaar de verklaringen in het boeterapport gebruiken om een boete op te leggen. Gebeurt dit toch, dan kan dit gevolgen hebben voor de boete.

Conclusie

De conclusie van de advocaat-generaal van de Raad van State heeft belangrijke onderwerpen uit het bestuurlijk bewijsrecht verduidelijkt. Als de Raad van State – die nog uitspraak moet doen – het advies overneemt, dan betekent dit dat in de toekomst de mogelijkheden om een boete aan te vechten groter worden.

Werkgevers die worden geconfronteerd met een bestuurlijke boete adviseren wij dan ook het boetebesluit te laten controleren door een juridisch specialist.

 

Door: Lieke Bakker

Meer weten? Neem contact op met: