In een eerdere nieuwsbrief stelden wij u de vraag: ‘Werknemer gaat 4 weken op vakantie, mag dat? De afgelopen twee coronajaren waren andere vakantievragen relevanter, zoals:
In dit artikel geven wij u antwoord.
Vakantie heeft een belangrijke recuperatiefunctie. Ook als een werknemer niet op reis kan/gaat, is het belangrijk dat hij uit kan rusten en weer op krachten kan komen.
Op grond van de wet heeft een werknemer jaarlijks recht op minimaal vier keer zijn overeengekomen arbeidsduur per week. Bij een fulltime dienstverband is dat dus 20 dagen per jaar (de zgn. wettelijke vakantiedagen). Veel werkgevers kennen hun werknemers –via een bedrijfsregeling of cao- meer dan 20 vakantiedagen toe (dit zijn de zogenaamde bovenwettelijke dagen).
Wettelijke vakantiedagen kennen een korte vervaltermijn, namelijk 6 maanden na afloop van het jaar waarin ze zijn opgebouwd. Bovenwettelijke vakantiedagen verjaren vijf jaar na het jaar waarin ze zijn opgebouwd.
Hieronder zal nader worden ingegaan op het verval van wettelijke vakantiedagen.
Op de hiervoor vermelde vervaltermijn van 6 maanden gelden een aantal uitzonderingen:
Zo blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraken van Kantonrechter Haarlem[2] en Hof Den Haag[3] eind 2021 dat als een werkgever
dat werkgever dan in redelijkheid geen beroep toekomt op de vervaltermijn van de opgebouwde wettelijke vakantiedagen.
Hof Den Haag merkt daarbij op dat de werkgever de werknemer tijdig moet informeren dat hij niet-opgenomen vakantiedagen dreigt te verliezen. Én dat pas een geslaagd beroep op de vervaltermijn kan worden gedaan, als werkgever heeft bewezen dat hij aan zijn zorg/informatieplicht heeft voldaan, en de werknemer dus kennelijk welbewust en met volledige kennis van de daaraan verbonden gevolgen zijn jaarlijkse (minimum) vakantie niet heeft opgenomen.
In het licht van deze uitspraak rijst de vraag of enkel een vermelding in de arbeidsovereenkomst of vakantieregeling - van de plicht om wettelijk verlof vóór 1 juli op te nemen op straffe van verval - kan worden beschouwd als voldoen aan deze zorg- en informatieplicht?
Wij adviseren werkgevers om ter voorkoming van discussie méér te doen, en werknemers aan het begin van elk jaar te attenderen op hun restant-verloftegoed, hen te vragen om eventueel nog niet genoten wettelijke vakantie-uren in ieder geval vóór 1 juli op te nemen, en te wijzen op het gevolg van het niet opnemen daarvan (namelijk verval).
Een werkgever kan een werknemer niet ‘dwingen’ om vakantie op te nemen in een bepaalde periode, tenzij hierover schriftelijke afspraken zijn gemaakt in de arbeidsovereenkomst, een vakantieregeling of cao (zoals bijv. een geldig vastgestelde collectieve bedrijfsvakantie) en werknemer hiermee heeft ingestemd. Uitgangspunt in de wet is namelijk dat het opnemen van vakantie “overeenkomstig de wensen van de werknemer” geschiedt, tenzij werkgever een gewichtige reden heeft om die wens niet in te willigen. Met andere woorden: de werknemer geeft aan wanneer en hoe lang hij op vakantie wil, en de werkgever mag dat weigeren als hij daarvoor goede (gewichtige) redenen kan aanvoeren. De werkgever moet die afwijzing, voorzien van zijn redenen bovendien binnen twee weken schriftelijk aan werknemer kenbaar maken, anders is de vakantie vastgesteld volgens de wens van de werknemer.
Aan de gewichtige reden(en) worden door rechter wel eisen gesteld. In een uitspraak van de voorzieningenrechter van Rechtbank Midden Nederland (locatie Amersfoort)[4] moest de werkgever een verlofaanvraag van 4,5 week aan werknemer toekennen. Volgens de rechter had werkgever onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er gewichtige redenen waren die zich verzetten tegen die verlofaanvraag en kon niet worden vastgesteld dat door toekenning een ernstige verstoring van de bedrijfsvoering zou ontstaan. Zie voor een uitspraak waarin de werkgever wél in het gelijk werd gesteld de eerder in de inleiding genoemde nieuwsbrief.[5]
Gelet op de eis dat de werknemer tijdig moet worden geïnformeerd en een daadwerkelijke mogelijkheid moet krijgen om het wettelijk verloftegoed van vorig jaar nog op te nemen, kun je logischerwijs niet wachten tot een aantal weken voor de vervaldatum (1 juli), maar doe je er als werkgever goed aan om dat in ieder geval aan het begin van het kalenderjaar te doen.
Een succesvol beroep op de vervaltermijn houdt in dat werknemer de vakantiedagen ‘kwijt’ is, ze hoeven dus niet te worden uitbetaald. Sterker nog: volgens de wet is het verboden om wettelijke vakantiedagen uit te betalen tijdens het dienstverband.
Heeft u vragen over dit onderwerp of hulp nodig bij het opstellen/aanpassen van uw vakantieregeling, neem dan gerust contact op met een van de leden van team Arbeidsrecht. Wij zijn u graag van dienst.
In onderstaande artikelen vindt u mogelijk ook antwoorden op uw andere vakantie-vragen:
https://www.lxa.nl/nl/ons-nieuws/arbeidsrecht/ziekmelding-van-werknemer-op-vakantie/
https://www.lxa.nl/nl/ons-nieuws/arbeidsrecht/wat-is-de-waarde-van-een-vakantiedag/
[1] 6 november 2018: ECLI:EU:C:2018:874 en ECLI:EU:C:2018:872.
[2] Rb. Noord-Holland 10 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4427.
[3] Hof Den Haag 16 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2386.
[4] Rb. Midden-Nederland 30 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3601.
[5] https://www.lxa.nl/nl/ons-nieuws/arbeidsrecht/werknemer-gaat-4-weken-op-vakantie-mag-dat/