De administratief medewerkster(voor het gemak hierna als de werkneemster aan te duiden) is in dienst geweest van 1 juli 2000 tot 1 oktober 2012 en is daarna, voor een korte periode, teruggekeerd ter vervanging van de afwezige hoofd administratie van 3 juni 2013 tot 31 juli 2013. Na terugkeer van de hoofd administratie wordt een foutieve boeking ontdekt en verklaart de werkneemster dat zij een bedrag van € 4.650,- heeft verduisterd. Enkele dagen later blijkt het bedrag al te zijn aangegroeid tot ruim € 10.000,-. Nog enkele dagen later blijkt het bedrag een veel grotere omvang te hebben en doet de werkgever aangifte van verduistering. De politie heeft de werkneemster enkele maanden later een tweetal keren verhoord en daarop besluit de werkgever om haar in rechte aan te spreken tot terugbetaling van bijna € 70.000,- waarvan uiteindelijk € 61.000,- door de kantonrechter wordt toegewezen. Van deze uitspraak gaat de werkneemster in hoger beroep en komt in dat hoger beroep met een aantal verweren waar het Gerechtshof op reageert. Omdat dergelijke verweren vaker worden gehanteerd door werknemers die zichzelf in de problemen hebben gewerkt, is het goed deze verweren de revue te laten passeren waarbij al wel te verklappen is dat geen van de verweren het bij de rechter gehaald heeft.
Om te beginnen bestrijdt de werkneemster achteraf dat de door haar bij de politie afgelegde verklaringen juist zijn, zij betwist de verduisteringen te hebben bekend en ze voert aan dat de processen-verbaal niet als bewijsmiddel mogen worden gebruikt.
Het hof is van mening dat uit de inhoud van processen-verbaal wel degelijk kan worden afgeleid dat de werkneemster niet alleen heeft bekend over de wijze waarop de verduistering heeft plaatsgevonden maar ook bekend heeft over de omvang van de verduisterde bedragen. Er zijn geen feiten gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de werkneemster in verwarring was tijdens de verhoren of niet wist wat zij verklaarde.
De stelling van werkneemster dat de verhoren niet correct zouden hebben plaatsgevonden, omdat daarbij ontoelaatbare druk op haar zou zijn uitgeoefend, wordt ook van de hand gewezen. Daarbij is van belang dat de werkneemster niet (zomaar) heeft bekend: de werkneemster heeft haar bekentenissen gedetailleerd toegelicht hetgeen niet duidt op verklaringen die onder druk zijn afgelegd. Dat zij niet is bijgestaan door een advocaat levert ook geen grond op om de verklaringen buiten beschouwing te laten. De werkneemster heeft de gelegenheid gehad zich door een advocaat te laten bijstaan maar er voor het overgrote deel van de verhoren voor gekozen van het recht geen gebruik te maken.
De processen-verbaal zijn wel als bewijsmiddel te gebruiken zeker nu de verklaringen ambtsedig zijn opgemaakt, na het opmaken door de werkneemster zijn doorgelezen en daarna door haar zijn ondertekend. Bovendien noemt de werkneemster in deze procedure ten aanzien van geen enkel concreet feit dat en waarom haar verklaring tegenover de politie onjuist zou zijn geweest. De processen-verbaal kunnen aldus wel tot het bewijs van de verduistering en de omvang daarvan dienen.
Tenslotte stelt de werkneemster dat (in ieder geval een deel van) de schade voor rekening van de werkgever moet blijven omdat de werkgever - aldus de werkneemster - in de inrichting van haar bedrijfsvoering onvoldoende controlemechanismen had ingebouwd om verduisteringen als deze op te merken en haar boekhouding dubbel had ingericht om een (zwarte) geldstroom te creëren.
Het hof is van mening dat de billijkheid met zich meebrengt dat de vergoedingsplicht van de werkneemster geheel in stand blijft en niet voor een gedeelte of geheel voor rekening komt van de werkgever zelf. Dit heeft vooral te maken met aard en de ernst van de wederzijds te maken verwijten, met andere woorden: dat wat de werkneemster wordt verweten, is veel ernstiger dan wat de werkgeefster mogelijk kan worden verweten. Dat de werkneemster stelt dat de werkgeefster een dubbele boekhouding hanteert om zodoende een deel van de inkomsten buiten het zicht van de fiscus te houden is - zo stelt het hof - geen reden om te oordelen dat een deel van de schade aan de werkgever toegerekend zou moeten worden. Ook als de werkgeefster onjuist jegens de fiscus zou hebben gehandeld, is dat geen reden om de werkneemster, die geld verduisterd van de werkgeefster, te beschermen.
De verweren van werkneemster treffen geen doel en de uitspraak in eerste aanleg blijft in stand. Werkneemster moet € 61.000,- aan werkgever terugbetalen.
Bron: ECLI: NL.GHSHE: 2016: 2302