Bij het beëindigen van het dienstverband met wederzijds goedvinden wordt doorgaans door de werkgever een ontslagvergoeding betaald. Deze ontslagvergoeding is bedoeld om de overgangsperiode naar ander betaald werk financieel te overbruggen. De werknemer ontvangt na beëindiging van het dienstverband immers geen salaris meer en een WW-uitkering vult het inkomen ook niet aan tot het oude niveau.
Als een werknemer bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst al een concreet uitzicht heeft op ander werk zal gewoonlijk geen sprake zijn van een terugval in inkomsten. Het voornaamste doel voor het betalen van de ontslagvergoeding ontbreekt daardoor. Vaak zijn werkgevers in zo’n geval niet bereid een (hoge) ontslagvergoeding te betalen. Door een werknemer in de vaststellingsovereenkomst te laten verklaren geen concreet uitzicht te hebben op ander werk wordt bewerkstelligd dat de werkgever geen (hoge) ontslagvergoeding hoeft te betalen als er geen sprake is van een terugval in inkomsten.
Soms kiezen werknemers ervoor om te verzwijgen dat zij al een concreet uitzicht hebben op een andere baan en desondanks akkoord te gaan met een vaststellingsovereenkomst waarin een dergelijke clausule is opgenomen. Dit kan een werknemer duur komen te staan. Valse verklaringen van werknemers worden namelijk aangemerkt als “bedrog”, wat tot gevolg heeft dat de werkgever geen ontslagvergoeding hoeft te betalen. En als de ontslagvergoeding al is betaald, zal de werknemer die moeten terugbetalen.
De verplichting om het concreet uitzicht op ander werk te melden, geldt ook als de werknemer concrete plannen heeft om een eigen onderneming te starten. Dit blijkt onder andere uit een recente tussenuitspraak van de kantonrechter Utrecht (ECLI:NL:RBMNE:2023:3330). In de zaak die werd voorgelegd aan de kantonrechter was de arbeidsovereenkomst beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst, waarbij werknemer een bruto ontslagvergoeding ontving ter hoogte van ruim € 20.000.-. In de vaststellingsovereenkomst had de werknemer verklaard dat hij ten tijde van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst geen ander werk had geaccepteerd en daar ook geen uitzicht op had. Aan deze bepaling was een boete verbonden van € 25.000,-, als zou blijken dat de verklaring van de werknemer onjuist was.
Nadat de vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen, kwam de werkgever tot de ontdekking dat de werknemer al ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst werkzaamheden voor een andere onderneming verrichte en bezig was met de oprichting van een eigen onderneming. De kantonrechter achtte dit – op basis van de door werkgever aangevoerde e-mail- en Whatsappcorrespondentie en facturen – ook waarschijnlijk en volgde de werkgever in haar conclusie dat de werknemer hiermee al ten tijde van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst een concreet uitzicht had op ander werk. Aan de werknemer wordt nog de gelegenheid geboden om tegenbewijs te leveren, maar de voorlopige conclusie van de kantonrechter is dat de werknemer de overeengekomen boete van € 25.000,- aan zijn voormalig werkgever verschuldigd is, omdat het hebben van een vergevorderd plan voor het starten van een eigen onderneming ook kan worden aangemerkt als het hebben van een concreet uitzicht op ander werk.
Wij raden werkgevers aan om altijd een bepaling in de vaststellingsovereenkomst op te nemen waarin werknemers verklaren geen concreet uitzicht te hebben op ander werk. Zo’n bepaling kan dienen als voorwaarde voor het betalen van een ontslagvergoeding.
Het kan achteraf lastig zijn om te achterhalen of en vanaf wanneer een werknemer een concreet uitzicht had op een andere baan. Om dit risico te beperken, adviseren wij verder om met de werknemer overeen te komen dat de werknemer verplicht is op verzoek van de werkgever de benodigde informatie te verstrekken op grond waarvan kan worden gecontroleerd of de werknemer al dan niet een concreet uitzicht had op ander werk.
Heeft u een vraag over dit onderwerp? Neem dan vrijblijvend contact op met een van onze specialisten.