Tot voor kort werkten veel opdrachtnemers (ZZP’ers) op basis van een VAR verklaring. Groot voordeel van de VAR was dat deze zekerheid bood aan opdrachtgevers dat de Belastingdienst niet achteraf loonheffingen zou opleggen. Met invoering van de Wet DBA (Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties) is de VAR afgeschaft en hiermee is ook deze zekerheid voor opdrachtgevers verdwenen. In een eerder artikel ‘van VAR naar DBA’ is de systematiek van de Wet DBA, gebaseerd op modelovereenkomsten, toegelicht.
Kort samengevat: de Belastingdienst voorziet in enkele algemene modelovereenkomsten waarbij een van de essentiële kenmerken van een arbeidsovereenkomst ontbreekt. Zo is er een modelovereenkomst ‘vrije vervanging’ en een modelovereenkomst ‘geen gezag’. Indien conform een van deze modelovereenkomsten wordt gewerkt, is volgens de Belastingdienst geen sprake van een arbeidsovereenkomst en hoeft opdrachtgever niet te vrezen voor naheffingen en boetes. Echter zekerheid, zoals de VAR bood, geeft de Belastingdienst niet. De Belastingdienst kan handhaven (naheffingen en boetes opleggen aan opdrachtgever) indien achteraf blijkt dat de feitelijke uitvoering anders is geweest.
De afschaffing van de VAR en de onzekerheid waarmee de Wet DBA is omgeven, heeft in de praktijk tot veel onrust en onzekerheid geleid. Opdrachtgevers zijn huiverig ZZP’ers in te huren en ZZP’ers zijn bang hun opdrachten kwijt te raken.
Om concrete voorbeelden te inventariseren, opende de Belastingdienst op 17 oktober jl. het Meldpunt DBA onbedoelde gevolgen arbeidsmarkt. Het meldpunt heeft in slechts enkele weken meer dan 1800 reacties opgeleverd.
De Commissie Boot heeft in april van dit jaar de opdracht gekregen te onderzoeken of de Belastingdienst de Wet DBA op juiste wijze heeft toegepast. Medio november hebben zij een eindrapportage aan de staatssecretaris toegestuurd.
In het rapport oordeelt de Commissie dat de wijze waarop de Belastingdienst de branche-overeenkomsten en de individuele overeenkomsten beoordeelt in een enkel geval echt onjuist is. In nogal wat gevallen valt de uitkomst van de belastingdienst te billijken, hoewel op grond van de beperkte hoeveelheid aanwezige gegevens een andere uitkomst ook denkbaar was geweest. De overige oordelen van de Belastingdienst acht de Commissie juist. Het groot aantal afwijzingen van individuele contracten is in zoverre te begrijpen dat het in veel gevallen heel moeilijk is vooraf zekerheid te kunnen geven dat iets achteraf geen (fictieve) dienstbetrekking zal blijken te zijn.*
De Commissie wijst verder op enkele problemen en moeilijkheden:
De Commissie Boot wijst in haar rapport op de moeizame duiding van de kerncriteria ‘vrije vervanging’ en ‘gezagsverhouding’. De Commissie vindt het niet nodig om het systeem van de modelovereenkomsten los te laten. Wel dient een nadere invulling van dat systeem te komen: het moet helderder worden wanneer en op basis van welke criteria overeenkomsten vooraf zullen worden goedgekeurd en achteraf zullen worden getoetst.
De staatssecretaris komt, op basis van de input van het meldpunt en vele gesprekken die over DBA zijn gevoerd, tot de volgende bevindingen**:
De staatssecretaris heeft op basis van voornoemde bevindingen én het rapport van de Commissie Boot, geconcludeerd dat het allereerst noodzakelijk is de implementatietermijn voor de volledige invoering van de Wet DBA te verlengen. Op 18 november is aangekondigd dat deze termijn wordt verlengd tot in ieder geval 1 januari 2018. Daarmee is ook de repressieve handhaving tot die datum opgeschort.
Andere maatregelen die de staatssecretaris gelijktijdig heeft aangekondigd zijn:
De reacties op de kamerbrief van de staatssecretaris afgelopen week maken duidelijk dat de onrust vooralsnog niet afneemt, integendeel zelfs. De roep om volledige afschaffing klinkt steeds vaker door. Het uitstellen van de termijn, het besluit dat door de staatssecretaris is genomen, wordt door velen juist als onwenselijk beschouwd omdat hiermee ook de onzekerheid en onduidelijkheid wordt verlengd. Dat is nu juist wat men niet wil.
Wellicht dat de staatssecretaris de komende maanden wel de tijd neemt om te komen tot een totaal andere systematiek dan de Wet DBA voorschrijft. Alhoewel opdrachtgevers niets liever willen dan terugkeer van de VAR, en daarmee terugkeer van de garantie dat geen naheffingen worden opgelegd, lijkt dat voorlopig niet aan de orde. De Commissie Boot heeft hiertoe, helaas, ook geen aanbeveling gedaan.
De aangekondigde maatregelen hebben vooralsnog niet tot veel meer duidelijkheid geleid. Wanneer wordt je bijvoorbeeld als ‘evident kwaadwillende’ beschouwd? En hoe wordt dat gecontroleerd?
De belangrijkste bezwaren blijven bestaan. De opschorting resp. uitstel tot 1 januari 2018 maakt dat niet anders, integendeel juist. De onduidelijkheid en onrust duren voort.
Anderzijds biedt dit voor menigeen ook kansen. Er is weliswaar veel onduidelijkheid, maar indien je niet kwaadwillend een schijnconstructie tot stand brengt, dan is het risico op naheffingen en boetes zeer gering. Niet slechts tot 1 mei 2017, maar zelfs tot 1 januari 2018.
* Bron: Eindrapport Commissie (model)overeenkomsten, prof. Mr. G. Boot e.a., november 2016
** Bron: Brief van de heer E. Wiebes d.d. 18 november 2016 aan de Tweede Kamer inz. Tweede Voortgangsrapportage DBA