In deze zaak ging het om een kapster die sinds eind december 1989 in dienst was van een kappersbedrijf, laatstelijk voor 4,5 uur in de week tegen een salaris van € 224,51 bruto per maand. In de periode van januari-maart 2015 ontstaat er een discussie over de vakantiewens van de werkneemster. Deze discussie loopt hoog op en de werkgever besluit zonder inachtneming van de geldende ontslagregels de arbeidsovereenkomst van de werkneemster op te zeggen, voor de rechter verklaarde de werkgever hierover: “wij waren er klaar mee”.
Aangezien de arbeidsovereenkomst zonder inachtneming van de geldende ontslagregels was opgezegd startte de werkneemster een procedure[1] waarin ze verzocht om toekenning van een billijke vergoeding van € 57.699,07 (in plaats van de billijke vergoeding had zij overigens ook vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst kunnen vorderen).
De kantonrechter wees de werkneemster een billijke vergoeding van € 4.000,-- bruto toe. Het Hof bekrachtigde dat vonnis en overwoog dat de billijke vergoeding een punitief en afschrikwekkend karakter moet hebben. De hoogte van de billijke vergoeding moet zodanig substantieel zijn dat de werkgever er in de toekomst van wordt weerhouden zich zo te gedragen. Aangezien in de transitievergoeding de gevolgen van het ontslag (bijvoorbeeld de duur van het dienstverband) zijn verdisconteerd, hoeft bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding geen rekening te worden gehouden met de duur van het dienstverband, zoals de advocaat van werkneemster wel had betoogd.
De Hoge Raad volgt het Hof niet in zijn benadering, en stelt heel duidelijk dat de billijke vergoeding geen punitief karakter heeft, en het Hof aldus ten onrechte van dat uitgangspunt is uitgegaan.
Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de vraag in hoeverre de gevolgen van het ontslag mee mogen spelen bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding. De Hoge Raad oordeelt, in tegenstelling tot het Hof, dat de gevolgen van het ontslag wel degelijk een rol mogen spelen bij het vaststellen van de billijke vergoeding. Echter, alleen voor zover deze gevolgen zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever te maken verwijt. De gevolgen an sich (dus voor zover zij niet zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever te maken verwijt) kunnen naar huidig recht geen grond meer zijn voor het toekennen van een billijke vergoeding, aangezien deze gevolgen al zijn verdisconteerd in de transitievergoeding.
Zoals gezegd diende de billijke vergoeding er in deze zaak toe om de werknemer te compenseren voor de gevolgen van de vernietigbare opzegging. Om de exacte hoogte van de billijke vergoeding vast te kunnen stellen dient de situatie na de vernietigbare opzegging vergeleken te worden met de situatie zonder vernietigbare opzegging, oftewel er dient een hypothetische toets te worden aangelegd. Voor zover elementen van de vaststelling van de billijke vergoeding zien op de vergoeding van schade van de werknemer, zijn de wettelijke regels van art. 6:95 e.v. BW overeenkomstig van toepassing.
In zijn arrest heeft de Hoge Raad nog een aantal gezichtspunten benoemd die, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, kunnen worden betrokken bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding, namelijk:
Met dit arrest heeft de Hoge Raad (deels) duidelijkheid gegeven over hoe de hoogte van de billijke vergoeding dient te worden vastgesteld. Alhoewel de billijke vergoeding, in tegenstelling tot wat vaak werd aangenomen, geen punitief karakter heeft, kan een billijke vergoeding in individuele gevallen wel degelijk hoog oplopen. Uit dit arrest blijkt namelijk dat bijvoorbeeld acht kan worden geslagen op de periode waarin de werknemer geen loon ontvangt als gevolg van een vernietigbare opzegging door de werkgever. In mijn ogen vormt dit met name een groot risico in het geval van oudere werknemers met (zeer) slechte kansen op de arbeidsmarkt. Om dergelijke risico’s te minimaliseren doet een werkgever er goed aan om zich goed te laten adviseren voordat tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt overgegaan. Mijn collega’s en ik helpen u hier graag bij.
[1] op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en sub a BW