Veelal is aangenomen dat alleen de overgenomen werknemers aanspraken jegens de verkrijger/koper hebben als het gaat om achterstallige verplichtingen van de verkoper/vervreemder. In deze zaak gaat het om achterstallige pensioenverplichtingen van de vervreemder jegens het bedrijfstakpensioenfonds. De vraag die in deze procedure moest worden beantwoord, is de vraag of de het bedrijfstakpensioenfonds recht heeft op betaling van achterstallige pensioenpremies door de verkrijger wanneer deze pensioenverplichtingen dateren van voor de overgang van onderneming.
GOM Schoonhouden B.V. maakt deel uit van de Facilicom Services Group. GOM is verplicht deelnemer in het bedrijfspensioenfonds voor het glazenwassers- en schoonmaakbedrijf. GOM heeft met een activatransactie een tweetal schoonmaakbedrijven overgenomen. Ook deze bedrijven zijn ondernemingen die verplicht deelnemer zijn in het bedrijfstakpensioenfonds. Als gevolg van de overgang van onderneming zijn verschillende werknemers in dienst getreden van GOM. Vast staat dat de verkoper van de onderneming aanzienlijke achterstallige pensioenpremies onbetaald heeft gelaten en de vraag is in deze procedure, zoals hiervoor aangegeven, of GOM voor die pensioenpremies kan worden aangesproken door het bedrijfspensioenfonds.
Met een beroep op de totstandkomingsgeschiedenis en na uitvoerige analyse van de betrokken wetgeving zijn kantonrechter en gerechtshof tot het oordeel gekomen dat het bedrijfspensioenfonds wel een aanspraak heeft op GOM voor de achterstallige pensioenpremies van voor de overname. De vraag is of de Hoge Raad hier anders over denkt zeker nu deze kwestie zeer omstreden is en verschillende rechtsgeleerden oordeelden dat het gerechtshof een onjuiste beslissing had genomen.
Om te beginnen stelt de Hoge Raad vast dat de regeling van de bescherming van de werknemer bij overgang van onderneming bedoeld is om het behoud van rechten van die werknemers veilig te stellen. Tot 2002 werd op deze regeling nog een uitzondering gemaakt in die zin dat rechten en verplichtingen uit hoofde van pensioen niet van rechtswege overgingen. Sinds 2002 gaan ook de rechten en plichten uit hoofde van pensioen over op de verkrijger, weliswaar met bijzondere regelingen mede op grond van de specifieke kenmerken van de pensioenovereenkomst. In dit geval speelt mee dat zowel de vervreemder als de verkrijger beide verplicht deelnemer zijn in het bedrijfstakpensioenfonds. Mede op grond van de beschermingsgedachte oordeelt de Hoge Raad dat de verplichting tot betaling van achterstallige pensioenpremies bij overgang van onderneming overgaat op de verkrijger. Daarmee is evenwel nog niet gezegd of het bedrijfstakpensioenfonds ook aanspraak kan maken op betaling van die achterstallige pensioenpremies. De Hoge Raad oordeelt dat het bedrijfspensioenfonds wel aanspraak heeft op betaling van de achterstallige pensioenpremies van de verkrijger. Hierbij speelt voor de Hoge Raad een niet onbelangrijke rol mee dat de werknemer die deelnemer is in een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds geen belang heeft bij het aanspreken van de verkrijger van de onderneming om achterstallige pensioenpremies te betalen omdat deze werknemer een zelfstandig recht op betaling van pensioen heeft waarvan de hoogte niet wordt beïnvloed door al dan niet betaling van pensioenpremies. Dat is één van de bijzondere kenmerken van de deelneming in een verplicht gesteld bedrijfstak pensioen. Werknemers die rechten hebben uit hoofde van een pensioenverzekering bij bijvoorbeeld een verzekeraar hebben wel belang bij betaling van achterstallige premies omdat de hoogte van hun aanspraak rechtstreeks afhankelijk is van de mate waarin pensioenpremie is betaald uit hoofde van het adagium: geen premie, geen pensioen.
Nogmaals: bij verplichte deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds ligt dit wezenlijk anders, waardoor de Hoge Raad oordeelt dat als het pensioenfonds niet over een eigen recht zou beschikken om de verkrijger aan te spreken tot betaling van achterstallige premies de nakoming van de – voor de dekkingsgraad van het totaal van de verplichtingen van het pensioenfonds belangrijke – verplichtingen van de verkrijger om eventuele achterstallige premies te voldoen dus onvoldoende zijn gewaarborgd. Met andere woorden: alle werknemers (en dus ook de overgenomen werknemers) kunnen er nadeel van ondervinden als pensioenpremies niet worden afgedragen omdat het bedrijfspensioenfonds pensioenen moet uitkeren alsof de premies wel zijn betaald. Dit kan leiden tot kortingen op het uit te betalen pensioen als gevolg van een gedaalde dekkingsgraad en dat leidt tot nadeel voor alle werknemers en dus ook voor de overgenomen werknemers. Gelet op dat (indirect) belang van de overgenomen werknemers oordeelt de Hoge Raad dat het bedrijfstakpensioenfonds een rechtstreekse aanspraak moet hebben op de verkrijger.
Voor de overnamepraktijk is deze uitspraak zeer belangrijk omdat nu duidelijk is dat zeker in het geval van de overname van bedrijven die beiden zijn aangesloten bij hetzelfde bedrijfstakpensioenfonds aanspraken van dat bedrijfstakpensioenfonds op de verkrijger kunnen ontstaan voor de betaling van achterstallige pensioenpremies die de verkoper verschuldigd was. De koper dient met dit risico terdege rekening te houden en dient naar deze mogelijk nog openstaande verplichtingen van de vervreemder onderzoek te doen en te zorgen dat ofwel alsnog betaling plaatsvindt voor de overname ofwel bij de vaststelling van de koopprijs rekening wordt gehouden met deze nog openstaande verplichting.
Bron: Hoge Raad 14 oktober 2016 ECLI:NL:HR:2016:2375