Werkneemster meldt zich (in januari 2016) ziek nadat zij door werkgever is aangesproken op haar functioneren. De arboarts oordeelt dat de beperkingen van werkneemster samenhangen met een arbeidsconflict en adviseert mediation. De mediation vindt plaats en wordt op 4 november 2016 beëindigd zonder positief resultaat. Het advies van de arboarts op 13 februari 2017 luidt na onderzoek dat er geen beperkingen zijn voor arbeid, en hij verwijst vanwege het arbeidsconflict naar de STECR-richtlijnen. Uit het rapport van de arboarts blijkt dat werkneemster het niet met dit oordeel eens is en het advies heeft gekregen een deskundigenoordeel aan te vragen bij UWV. In april 2017 dient werkgever een ontbindingsverzoek in. De kantonrechter ontbindt op grond van een verstoorde arbeidsverhouding met toekenning van de transitievergoeding. Werkneemster gaat in hoger beroep. Haar voornaamste klacht is dat de kantonrechter
Het Hof stelt vast dat uit het oordeel van de arboarts blijkt dat er geen sprake is van beperkingen voor de arbeid. Dit oordeel wordt onderbouwd door een onderzoeksverslag, en werkneemster is erop gewezen dat zij een deskundigenoordeel bij UWV kon vragen. Dit heeft zij nagelaten. Het Hof kent aan de adviezen van de eigen behandelaars minder gewicht toe dan aan het gemotiveerde advies van de arboarts en merkt daarbij op dat de huisarts, noch de GZ-psycholoog, noch de psychotherapeut deskundig zijn in het geven van een medisch oordeel over de arbeids(on)geschiktheid van werkneemster. Een bedrijfs- of verzekeringsarts is dat wel. Bovendien kan -volgens het Hof- een behandelaar juist gelet op diens behandelrelatie met de patiënt, bezwaarlijk als onafhankelijk worden aangemerkt. Hierbij wordt door het Hof ook gewezen op de gedragsregels van de KNMG dat een behandeld arts geen (waarde)oordeel mag geven over de arbeidsongeschiktheid van een patiënt die bij hem onder behandeling staat. Dat werkneemster na de ontbinding (in augustus 2017) wel een Ziektewetuitkering heeft gekregen van UWV wordt door Hof niet relevant gevonden voor de beoordeling van de medische situatie, omdat die toekenning ziet op een latere periode dan het moment van indiening van het ontbindingsverzoek. Op de datum van indiening van het verzoekschrift was werkneemster volgens het oordeel van de arboarts arbeidsgeschikt en dus gold het opzegverbod niet. De ontbindingsbeschikking van de kantonrechter blijft in stand, en werkneemster krijgt geen hogere ontslagvergoeding.
Het hof bevestigt in deze uitspraak de heersende leer dat het de bedrijfsarts is die kan en mag bepalen of een werknemer wel of niet arbeidsgeschikt is. Uit de uitspraak blijkt echter ook dat het feit dat een goede onderbouwing (de bedrijfsarts in kwestie had onderzoek verricht) belangrijk is. Om een gefundeerd oordeel te vormen kan de bedrijfsarts zelf nader onderzoek (laten) verrichten, maar ook (met toestemming van werknemer) medische informatie opvragen bij diens behandelaars.
Uit een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege Gezondheidszorg in 2015 (vindplaats: ECLI:NL:TGCTG:2015:111) bleek dat van een bedrijfsarts werd verwacht werd dat hij informatie bij de behandelaar (die een afwijkend oordeel had over de beperkingen van werknemer) had ingewonnen.
In de Beleidsregels beoordelingskader Poortwachter staat dat de bedrijfsarts dient na te gaan wat resultaten zijn van onderzoeken en behandelingen door de curatieve sector (§ 7.2).
Omdat het regelmatig voorkomt dat geen informatie bij behandelaars wordt opgevraagd, is het goed om dat als werkgever in de gaten te houden, en de bedrijfsarts zo nodig te verzoeken om aanvullende informatie bij behandelaars in te winnen. Een goed onderbouwd oordeel geeft immers het beste beeld van de belastbaarheid van de werknemer en versterkt ook het (re-integratie)dossier.
Mocht u vragen hebben over dit onderwerp dan kunt u daarvoor uiteraard bij ons terecht. Wij voorzien u graag van advies.