In deze reeks van artikelen bespreken wij een aantal aandachtspunten dat van belang is bij een agentuurrelatie en geven wij tips om valkuilen te vermijden. In dit artikel staat het (postcontractuele) non-concurrentiebeding centraal.
In de agentuurrelatie is het vaak niet wenselijk dat een handelsagent concurrerende werkzaamheden uitvoert gedurende en na afloop van de looptijd van de agentuurovereenkomst. Daarom wordt vaak een beding in de agentuurovereenkomst opgenomen dat de agent verbiedt om concurrerende werkzaamheden uit te voeren zowel gedurende de looptijd als na afloop daarvan. Het non-concurrentiebeding dat na afloop van de agentuurovereenkomst geldt, wordt ook wel een postcontractueel non-concurrentiebeding genoemd.
In dit artikel bespreken wij aan welke vereisten een (postcontractueel) non-concurrentiebeding dient te voldoen en wanneer op dit beding een beroep kan worden gedaan door de principaal. Tevens lichten we de sanctie toe die je op schending van een (postcontractueel) non-concurrentiebeding kunt zetten.
Het staat partijen vrij om het non-concurrentiebeding gedurende de looptijd van de overeenkomst naar eigen believen vorm te geven. Er zijn geen wettelijke vereisten waaraan dit beding dient te voldoen. Wel raden wij aan om dit beding op te nemen in de schriftelijke agentuurovereenkomst. Zo voorkom je als principaal discussie met de handelsagent hierover.
Het postcontractuele non-concurrentiebeding daarentegen kunnen partijen niet naar eigen believen vormgeven. Het postcontractuele non-concurrentiebeding is namelijk alleen geldig, indien dit voldoet aan een aantal vereisten.[1] Deze vereisten luiden als volgt:
Mocht het postcontractuele non-concurrentiebeding niet voldoen aan deze vereisten, dan betekent dat niet dat het de handelsagent vrij staat om na afloop van de agentuurovereenkomst met de principaal de concurrentie aan te gaan. Dit kan onder bepaalde omstandigheden namelijk onrechtmatig handelen van de handelsagent opleveren.
Bevat de agentuurovereenkomst een geldig postcontractueel non-concurrentiebeding, dan kan je daar niet altijd een beroep op doen als principaal. Of een principaal een beroep kan doen op een dergelijk beding, is namelijk afhankelijk van de wijze waarop de agentuurovereenkomst ten einde is gekomen. De drie gevallen die de wet onderscheidt, zijn:
Voor de principaal is het aan te raden om op overtreding van de beide non-concurrentiebedingen een boete te zetten. De functie van een boete is tweeledig. Door op overtreding van het non-concurrentiebeding een boete te zetten, wordt een drempel opgeworpen. Het risico een boete te verbeuren kan een slecht willende agent weerhouden inbreuk te maken.
Daarbij kan het voor de principaal lastig zijn om aan te tonen wat diens schade aan is geweest van een overtreding van een non-concurrentiebeding. Met een boetebeding fixeer je de schade.
Wilt u meer weten over (postcontractuele) non-concurrentiebedingen in agentuurovereenkomsten? Neem dan contact op met een van onze specialisten.
[2] Artikel 7:443 lid 3 BW.