Mantelzorger

MANTELZORG EN HUUR: HUURBESCHERMING OF NIET?

30 september 2025

Leidt het beschikbaar stellen van woonruimte voor het verlenen van mantelzorg tot huurbescherming? Of weegt het zorgaspect zwaarder dan het huurelement? De voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant deed hierover onlangs uitspraak in een kort geding waarin ons kantoor een moeder bijstond die haar woning ter beschikking stelde voor mantelzorg.

Het is niet ongebruikelijk dat familieleden elkaar helpen met mantelzorg. Sterker nog: mantelzorg komt tegenwoordig steeds vaker voor, mede omdat meer mensen thuis blijven wonen. Gemeenten spelen daarop in door soepeler om te gaan met de plaatsing van mantelzorgwoningen. Maar waar wonen en zorg nauw verweven raken, kunnen lastige juridische discussies ontstaan.

Wat gebeurt er bijvoorbeeld als de zorg stopt en de eigenaar/ mantelzorgontvanger de oorspronkelijke woning nodig heeft of wil verkopen? Is er dan sprake van een huurovereenkomst waarop de mantelzorger zich kan beroepen – met de sterke wettelijke huurbescherming – of gaat het om een ander soort afspraak waarbij de zorg vooropstaat?

Die vraag stond centraal in een kort geding waarin onze cliënte, de moeder, tegenover haar dochter en kleinkinderen stond.

Feiten

Na het overlijden van haar echtgenoot, bleef moeder alleen achter in de echtelijke woning. Moeder vroeg mede daarom de gemeente om toestemming om mantelzorg te ontvangen van één van haar dochters. De gemeente stemde hiermee in.

Moeder verhuisde vervolgens naar een bijgebouw, de mantelzorgwoning, terwijl de dochter en haar twee zonen in de echtelijke woning trokken. In ruil daarvoor betaalde dochter een maandelijkse vergoeding van: eerst € 200,00, later € 240,00 en vanaf 2022 € 450,00 per maand.

Toen moeder in 2021 naar een verzorgingstehuis verhuisde, stopte de mantelzorg. Omdat de financiële lasten van de woning daarna te hoog werden en haar bank een beroep wilde doen op het huurbeding, moest moeder de woning verkopen. Daarvoor moesten dochter en kleinkinderen vertrekken.

Dochter en kleinkinderen weigerden dit en stelden dat sprake was van huur, en dat zij vandaar recht hadden op huurbescherming. Ook wezen zij op twee verklaringen van moeder uit 2015 en 2018, waarin stond dat dochter een jaar de tijd zou krijgen om na moeders overlijden andere woonruimte te zoeken.

Ons kantoor zag dit namens moeder anders. Er was geen sprake van huur, maar van een gemengde overeenkomst waarin het zorgelement overheerste. Aangezien het gebruik van de woning onlosmakelijk verbonden was met de mantelzorg en deze zorg stopte, stopte ook het gebruiksrecht.

Uitspraak voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter ging hierin mee. Dit ondanks dat er elementen waren die wezen op huur, zoals de bewoning van de woning en de maandelijkse vergoeding. De essentie, dat wil zeggen de inhoud en strekking van de afspraken, waren echter duidelijk volgens de voorzieningenrechter. Het ging hoofdzakelijk om het bieden van zorg, niet om het verhuren van woonruimte.

Dat bleek ook uit de hoogte van de vergoeding. Volgens de voorzieningenrechter was € 200,00 of € 240,00 per maand, aangezien deze de vaste lasten niet dekte en de woning een hoge marktwaarde had, niet reëel voor het gebruik van de woning. De verhoging naar € 450,00 maakte dit niet anders, omdat die verhoging eenzijdig was en vandaar geen onderdeel uitmaakte van de oorspronkelijke afspraken.

De voorzieningenrechter oordeelde uiteindelijk dat sprake was van een gemengde overeenkomst met een overheersend zorgelement. Omdat de mantelzorg in 2021 feitelijk was gestopt, was ook het gebruiksrecht van de woning geëindigd. Dochter en haar zonen konden daarom geen beroep op huurbescherming doen.

Ook de verklaringen van moeder hielpen dochter en haar zonen daarbij niet. Volgens de voorzieningenrechter moest die passage (een jaar blijven na overlijden) ook zo worden gelezen dat dit gold voor het geval moeder de woning permanent zou verlaten. Bijvoorbeeld door verhuizing naar een verzorgingstehuis. Dat jaar was inmiddels verstreken, aldus de voorzieningenrechter.

Dochter en haar zonen moesten vandaar de woning binnen twee maanden verlaten en ontruimen.

Conclusie

Deze zaak illustreert dat niet automatisch huurbescherming ontstaat wanneer woonruimte ter beschikking wordt gesteld in het kader van mantelzorg. Doorslaggevend zijn veelal de bedoeling en feitelijke uitvoering van de afspraken. Betaalt iemand een vergoeding, dan lijkt dat misschien op huur, maar de essentie van de afspraken kan zorgverlening zijn.

Voor onze cliënte betekent dit dat zij niet langer financieel klem zit en dat zij zekerheid krijgt. Voor de rechtspraktijk is dit een nuttig voorbeeld dat zulke situaties niet automatisch tot huurbescherming hoeven te leiden.

Mocht u hierover vragen hebben, neem dan gerust contact met ons op.

Auteur: